woensdag 26 september 2007

1900

Menado 10 januaRI 1900

lieve beste moeder,

hoewel ik reeds eerder aan oom hein (en ook aan erduard) geschreven had, ontving ik met deze boot van oom hein zelkf rrn brtierf dd. 21 November, die diep tragisch is, en mij sterk heeft aangegrepen. Welk een eenzaam einde! Ik hoop er per volgende boot op te antwoorden.
Ook heb ik nu aan gerard en lotje aan lot geschreven. Ik hoop dat hij u tevreden is. Aan Rogge zend ik nooit veel meer dan kattebelletjes over m,kijn particuliere aangelegenheden. Daarop behoeft hij heusch niet jaloers te zijn.
Jetje Clignett is gisteren hier gekomen, en is het net, of ze nooit weggeweest is. Maar wat is ze mager geworden! Het geeft een groote gerustheid, speciaal voor Lotje, en kan zij zich nu ongestoord aan het completeeren van den luiermand (want misschien is het wel een meisje!) zetten. Didi is erg aardig, ook Ferry roept al :Tanta tanta, en beiden kunnen blijkbaar best zulk een tante gebruiken.
Voor eene invitatie op Oudejaarsavond elders hadden wij bedankt, en vierden den overgang van oud en nieuw met ons beidjes in een zeer dankbare stemming.
Ook in zaken mag ik zeer tevreden zijn, en met zelfs voldoening op mijn werk terugzien; ik hoop, dat U dit ook in den vorm van een dividendje zult bemerken. Het is toch welk een aardig idee, dat U er allemaal inzit.
Nu komt Buys weer spoedig terug, en dan Pirsch, en dan komen wij; nu kunnen wij al zeggen "volgend jaar". Dag lieve Moeder vele hartelijke groeten
Uw liefh zoon Dirk.
*8

Welgefeliciteerd mnet de tram.
******************



enado 14 Februari 1900

Lieve beste Moederr,

Lotje heeft U verleden week geschreven, en nu met sdeze mail zou ik het doen, doch ik heb weer zooveel aanloop gehad, dat ik niet tot een uityovoerig epistel kan komen. Wij maken het anders bizonder goed. Ferry ziet er heerlijk uit, wordt zelfs dikjes en blozend, doch doet ons voortdurend verbaasd staan, door niets anders dan melk te willen gebruiken, en voor vast voedsel constant te bedqanklen. Hij drinkt dan ook 2 fl. per dsag, hetgeen behoorlijk is en volgens den dokter, dien wij er over raadpleegden, is doit voor hem vokldoende; wij moeten het maar aanzien, want forceereb geeft toch niet met dit baasje. Hij zal wel vanzelf veranderen, evenals Didi, die nu opeens flink vleesch eet. Bij F. wachten wij nog op één kies, die maar niet komen wil. Lotje is gelukkig heel wel en opgewekt, en de aanwezaigheid van Jet Cl. geeft een groote gerustheid, als ik er niet ben. Ik moet tegenwoordig nogal eens op reis, en is het dan heerlijk, dat Jetje er is. We gaan de groote gebeurtenis dan ook met opgewektheid tegemoet, temeer, daar de nieuwe dokte rne vroedvrouwen bij Carpentier Alting
goed hebben voldaan. Dat er dikwijlks over een sujes gsproken is, en dat ook Didi daarmede geheel vervuld is, kunt U begrij­pen; hoe heerlijk zou het zijn, als onze wensch vervuld werd.
En nu een ander praatjeHebt U soms lust met een cadeautje te vereeren? Dan vindt U op inliggende lijst een met blauw aangestreept kruisje. Dit is het kleinste kruisje dat er is, van de Oranje-Nassau Orde. Van H.M. ontving ik het groote kruis; van mijne vrouw eene middelsoort, doch nu wilde ik nog gaarne het kleinste hebben, en wel om de volgende reden. Op 31 Aug. a.s. ben ik in functie als voorzitter van de Feestcommis­sie; in kijne zwarte jas draag ik niets dan een klein lintje in mijn knoopsgat; doch overdag is het dan te warm voor zwarte kleeding en is het alleen in een wotte jas uit te houden. Natuurlijk draag ik in gewone doen op mijn witte jassen geen distinctief, doch op den verjaardag van H.M. mag ik mij niet in het openbaar vertoonen zonder Haar Kruis. Vandaar, dat ik mij dien dag eens met dat (blauw onderstreepte) kleine kruisje wilde versieren, en ik het heel aardig zou vinden als ik dat van U cadeau kreeg. Het zijn voornamelijk kminderfeesten, die dien dag gehgoiuden zullen worden.
En nu nog wat voor Hanna. Ik had haar aangera­debn, als zij contanten nog onbelegd had, daarvoor nog een aandeeltje M.H.V. te koopen, als dit tenminste billijk te krijgen was, daar onze vooruitzicvhten gunstig zijn. Het is echter niet mijne bedoeling, dat zij daarvoor andere effecten zou verkoopen; dit wensch ik ook niet aan te raden, alleen als zij ergens in een hoekje nog wat had liggen, richard als zij is, dan was M.H.V. wel een goede verwensing daarvoor!
Vanavond ga ik met Didi en tante Jet naar de Chineesche optocht kijken, hetgeen altijd een mooie vertooning is. Ferryeis er voor nog te klein. Hij mag volgend jaar mee, maar dan ook zeker, want naar menschelijke berekening zal dat dan de laatste zijn, die wij hier bijzonen.
Nu meot ik heusch naar huis: het kanbtoor gaat dicht. Met vele hartelijke groeten van allen aan allenm

Uw liefh., Zoon
Dirk.

*************
Sario, 3 Maart 1900

Lieve Moeder,

De portretten zijn nog niet gereed, komen dus per volgende mailk. Gisteren een bezoek van den Dokter gehad; wij kunnen de groote gebeurtenis waarschijnlijk reeds begin April verwachten, dus waarschijnlijk krijgt U het telegram gelijk met dezen brief. Lotje is volmaakt wel, en alles ik ook volgens de dokter geheel in orde. Toch zal ik erg blij zijn, als llkes goed & wel achter den rug is. Spoedig hoop ik wat uitvoeriger te kunnen schrijven en blijf met een hartelijken zoen
Uw liefh.
Dirk
***************************************


Menado 31 Maart 1900.

Lieve beste Moeder,

Wij hadden zoo erg gehoopt U reeds met deze boot een telegram te kunnen zenden, doch het kleine prinsje of prinsesje is nog niet gearriveerd, hoewel Lotje zich overigens héél wel gevoelt, en zeer opgewekt gestemd is. Verleden week was er even een loos alarm, en werd toen hals over kop de dokter gehaald, en bleef toen de vroedvrouw in huis, doch dit was maar poera-poera, en we hebben nog den tijd. Trouwens onze eigen berekening was ca. half April, doch wij zoudenm nu maar gaarne willen, dat het zaakje achter den rug esd. Lotje heeft anders goede hulp. Jet voor het huyishouden, Nereltje voor het kleintje, do0kter ne vroedvrouw, alles is gereed. U moest een zien, wat een keurige wieg er gereed staat!
Ferrye slaapt thans bij Jet in de kamer, het­geen Lotje wel een overwinning kostte. Het geeft anders een heerlijke rust, daar het baasje 's nachts nog altijd een paar keer wakkeer wordt, en Lotje nu heerlijk in bed kan blijven; wakker wordt ze echter toch nog.
Als U de tijding ontvangt, wilt U, of Rogge, dan voor eene advertentie in Handelsblad en ieuws zorgen; het heeft ons destijds wel gespeten, dat het met Ferry niet ge­beurd is.
Met groote instemming vernamen wij, wat U over de benaming schrijft en was dit ook volkomen onze idee. Wij hadden ons blijkbaar geheel dezelfde ideeen. Als het een meisje is wordt het Johanna Geertruy Constance, en een jongen Gerardus Christiaan. Wij hadden misschien gedacht, dat U, als het een jongetje is, op een Johan gestld zou zijn, doch hoewel wij zeer hopen, dat dit de laatste bevalling zal zijn, die we in Indie doormaken, geven we den moed nog niet geheel op.....­als de vurig gewenschte Johanna dit maal nog niet mocht komen!
Didi groeit voorspoedig op; ontwikkelt zich ook verstandelijk heerlijk, en blijft lief zorgzaam en hartelijk voor zijn broertje; is ook erg in spanning over de komst van den ooievaar, waarvoor hij de prepoaratieven natuurlijk heel goed merkt.
Ferrye is de clown van de familie, en den heelen dag vroolijk en druk in de weer, en bizonder vlug in het praten en alles begrijpen. Hij doet ons echter voortdurend verbaasd staan over zijn voeding; hij verorbert groote hoe­veelheden heerlijke melk van onze eigen koeien, doch vast voedsel, behalve een enkel boterhammetje, beschuitje en pi­sang, weigert hij hardnekkig. Wij staan hier geheel machteloos tegenover; overigens is het kind, ook in gewiocht en uitzien, volstrekt niet minder dan andere kinderen, en bevindt hij zich er uitstekend bij. Wij hopen nu maar, dat hij na het doorkomen van de oogtanden vanzelf zal veranderen.
Grtoote vreugde verschafte hier het aankomen van de drie trommels met allerlei heerlijke zaken. Didi was opgetogen, en loopt aldoor met zijn prachtige Schako; ook Ferry was erg onder den indruk, en spreekt over zijn zielsbe­minde trom,pet ooiko deftig als een "kadootje Opoe". Moeder de vrouw erg in haar nopjes met al die onmisbare huishoudelijke zaken, en Papa savoureert één keer in de week, Zondags, zijn Havana.
Lotje zal U over alles nog uitvoerig schrijven, doch voor deze boot mag ze dit niet meer doen; dis tot na de groote gebeurtenis. Gistreren avond hebben wse de nieuwe platen voor de tooverlantaarnm geprobeerd; vooral die geschie­denis van den hond met den krakeling had groot succes, niet het minst bij Ferry. Er is volgens Uw brief nog een trommel onderweg, die komt zeker met de volgende boiot.
Verleden bemn ik een groote week op reis ge­wee3st; wat een rustig gevoel dat Jet er nu was. Ik ben erg blij, dat we dien maatregel genomen hebben, en het is erg liefg van haar, dat ze zoo spoedig gfekomen is, want ook zij heeft haar plichten tegenover de kinderen van haar broeder, die ze nu aan anderen moet overlaten. Haar leven is zeker niet nutteloos, integenmdeel, zij is daar bij haar broeder vrijwel onmisbaar, en toch is er in de toekomst veel, dat ons bekom­merd zou maken. De gelukkige "Clignetten-natuur", zooals Lotje zegt, alles komt terecht, doet hier echter ook weer zijne werking gevoelen. Toch, hoewel zijhier zeer indisch lijkt, is ook zij, evenals Lotje te laat naar Indie gekomen, om zich hier zoo lekker te voelen, als ik b.v., die hier zoo vroeg gekomen ben. Wie zou dat vroeger ooit geloofd hebben, dat een echte totok als Dirk de V zich in Indie beter thuis zou voelen dan Indische meisjes als Lotje en Jet? Toch wordt het nu hoog tijd, om aan die indische periode een einde te maken en weer bijh allen terug te keeren.
Dag lieve Moeder, vele hartelijke groeten van allen aan allen, Uw liefh. zoon
Dirk.
********************************

Menado 15 April 1900

Mijne lieve beste Moeder,

Aangeteekend zond ik U een brief -die moest vooruit naar de post- waarin een broief van Lotje etc.- Wij kunnen U ook neden nog niets tyelegrafeeren! Lotje is ozo flink en monter, als het maar zijn kan, doch maakt geen haast, hoewel wij er beiden erg naar verlangen. Dat lijdelijk afwachten is anders niet bepaald prettig. Verder zon ik U 4 vrerschillende portretten van de jongens, bestemd voor de 4 zustrers. Gerarda, Lida, hanna & Jettie. De verdeeling leek ons te moeilijk, en laten wij maar aan U over. U hebt Uw stel al ontvangen
Verder zonden wij er een n/Bussum, Merzig en Californie. Aan allen schrijven we, als we tevens de geboorte van ozne kleine kunnn bericxhten. Met ledwezen vernamen wij het overlijden van tante Christyine; gelukkig dat zij zacht en kalm is ontslapen en is het misschien eigenlijk wel het beste voor haar, dat aan haren vreugdeloozen levensavond een einde is gekomen. U hebt zeker door een & ander veel drukte gehad; moge U alles goed zijn bekomen.
Met ahrtelijke groeten aan broer & zusters van ons allen, ook van jetje Cl.
Uw liefh. zoon
Dirk.
Ik zond ook nog aan Hanna een kort briefje.
**********************
\

Menado, 1 Mei 1900.

Lieve beste Moeder,

In alle haast een enkel woordje om U gerust te stellen, en U te melden, dat wij met deze boot noet niet kunnen telegrafee­ren. Zij is trouwens een dag eerder gekomen, anders was het misschien mogelijk geweest. Aan het einde der week komt echter weder een boot, en daarmede hopen wij U dan de goede tijding te kunnen seinen., Ook hoop ik daarmede Uw langen brief, geschreven kort na den dood van Tante Chtristiner te beant­woorden; onnoodig te zeggen, dat de inhoud onze volle instem­ming had. Hoe jammer dat ik niets geweten heb van het jubileum van Gerard; ik had mij zoo gaarne daarbij aangesloten. Dit alles maar per volgende.
Vanochtend vroeg is de dokter er nog even geweest, en is het zeer waarschijnlijk, dat wij de bevalling nog heden kunnen verwachten. De vroedvrouw is zooeven ook gehaald. Wij hebben gelukkig uitstekende hulp, doch bovenal gelukkig, voelt Lotje zich bizonder goed en opgewekt, dus het zal wel,losloopen. Ging de boot een halven dag later weg, dan kon ik misschien nog telegrafeeren. Doordat het zooveel later komt dan wij eerst dachten, verlangen wij nu beiden erg naare het gewichtige momenbt, vooral ook voor Lotje, want zoo op het laatste valt alles zoo zwaar en moeilijk in die positie.
Is het een zoontje dan is hij ons van ganscher harte welkom, en hopen we, dat Gerardus Christiaan dan een even flinken jongen wordt, als zijn broegers. We zijn gelukkig vol goeden moed! Dag lieve Moeder, hartelijk omhelsd door Uwen zoon.
*****

Menado 4 Mei 1900.

Lieve beste Moeder,

Daar de boot morgen verwacht wordt, en maar kort zal blijven, zetten wij ons nu reeds neer voor onze verjaarsbrieven (de twee krullebollen willen ook absoluut present zijn) hoewel ik zoo gaarne had willen wachten, om U tevens de geboorte van Uw kleindochter of kleinzoon te kunnen berichten. Dit schijnt echter niet het geval te mogen wezen, want hoewel volgens den dokter de ggeboorte elken dag verwacht kan worden, zijn er op het oogenblik nog geene symptomen, die op een spoedige komst van onzen lieveling wijzen. Ik vrees dan ook, dat wij U met de boot van morgen nog geen telegram kunnen zenden; dit laatste tijdperk valt ons eigenlijk gezegd wel wat lang, want wij schijnen ons met de berekening vergist te hebben, enb hadden het dus eigenlijk eerder verwacht. Goddank houdt Lotje zich bizonder flink en krachtig, en hebben wij dus goeden moped, dat alles naar wensch moge afloopen. Zulk een laatste periode, die toch altijd min of meer een periode vn spanning is, vordert wel veel van de moeder, doch gelukkig bezit Lotje de noodige geestkracht, en blijven wij daardoor goddanbk opgewekt van gemoed. Als dan eenmaal het sierlijke wiegjedoor zoo';n lief wezentje bewoond wordt, dan is ook weer alles vergetenb, en hebben wij weder reden tot zooveel dank­baarheid.
Maar nu spreek ik aldoor over onszelf, en heelemaal niet over Uw feest, dat wij toch zoo van ganscher harte medevieren. Onnoodig U te zeggen, dat wij in den geest met U zijn, en dat uit onze harten eene bede voor Uw geluk en welzijn oprijst.Dadelijk daarmeden verbindt zich de wensch, dat dit de laatste verjaardag moge zijn, dien wij zoo ver van elkander vieren, en dat wij het volgend jaar onze blijde herteeniging mogen gedenken. Wij wenschen daarbij van harte dat het tusschenliggende jaar, na al de wederwaardigfheden en emoties door U doorleefd, voor U een jaar van rust en kalmte moge zijn. In verband daarmede vinden wij het zelfs niet onpleizierig, dat U dit jaar, niet naar Bussum gaat, en op Uw gemak in Amsterdam kunt blijven. Alleen betreuren wij de aanleiding, doch wij respecteeren ten volle Uwe gedragslijn in dezen, en hadden zonder twijfel in een dergelijk geval ook zóó gehandeld. Voor al de onaangenaamheden, die U in deze zak hebt moeten doormaken, is de moreele voldoening, goed gehandeld te hebben, zeker de beste compensatie.
Lotje kan zich onmogelijk tot schrijven zetten, hoe goed de wil ook is, en zal het nu toch wel binnen eenige dagen gebeuren. Wij moeten helaas ook deze boot zonder tele­gram laten vertrekken; er komt er nu eerst een tegen het einde van de maand, en hoop ik U dan uitvoerige en goed berichten te kunnen zenden. De twee jongens hebben ook ieder een briefje bgedacht.
Ferry noemt zichzelf tegenwoordig Pea; die titteltjes moeten Oedjang (regen) voorstellen. Ook Jet zendt U en de Uwen haar hartelijke gelukwenschen; zij bewijst ons in deze dagen onschatbare diensten en kan Lotje nu heerlijk hare rust houden.
Ik wil U ook even een briefje met de gewone post zenden (dezen ontvangt U op Uwen verjaardag) en sluit hierbij nog een wisseltje in, met speciaal verzoek hert nood­ige hiervan voor Uw eigen genoegen te besteden.,
Met hartelijke groeten en gelukwenschen van ons allen o-p Sario, en U en allen in Uw omgeving.
Uw Hartelijk liefh. zoon
Dirk.
*****************

Menado, 5 Mei 1900.
Lieve beste MOeder,

Ook met deze boot kunnen wij U nog niet tele­grafeerenb! Dat kleine wezentyje houdt ons wel lang in span­ning, en hoewel het zich druk laat merken, maakt het blijkbaar niets geen haast, moesje te verlaten, en de intrede in dit aardsche tranendal te doen!
Ik heb alle respect voor Lotje, zoo goed als zij zich houdt ondfer dit afmattende afwachten; enfin als alles achter den rug is, is dit weder alles vergetenb. U begrijpt, dat ik, zoodra hetwerk is afgeloopen, en soms eerder naar huis terugkeer, en daardoor alle particuliere correspon­dentie tot na de komst van onze lieveling laat rusten.
Ook mijn brief aan gerard. Met aandoening ontving ik zijne gedenkschriften en brief. Hoe jammer, dat ik van dezen gedenkdag niets geweten heb. Aan den anderen kant, juist des te aardiger, dat Seydenzaal namens de M.H.V. gehan­deld heeft, zoodat dit geheel buite mij om is gegaan; U be­grijpt, hoe zeer dit bewijs van vriendsfcdhap van de grootste firma's in het vak, aan Gerard aangeboden, ook mij getroffen heeft, en hoezeer ik mij daarin heb verheugd. Dit was inder­daad een schoone dag voor hem. Slechts kort kan ik mijne indrukken meddeelen, daar de post niet wacht, doch als alles bij ons tot rust is gekomen, hoop ik uitvoeriger te kunnen schrijvemn.
De Kinderen zijn allerliefst, en vragen waar toch eht kleintje blijft. Nu, het zal nu zoolang niet meer duren.
Morgen is het Zondag, en kan ik dan den gehee­len dag thuis blijven., Dat is voor ons allen veel rustiger. Aan Jetje hebben wij in deze dagen een onwaardeebaren steun, en kkan Lotje hoewel zij toch in beweging blijft, nu toch heerlijk haar rust houden, en het huishouden aan haar overla­ten.
Dit is een uitstekende maatregel geweest, en zijn wij Jet voor hare bereidwilligheid erg dankbaar.
Nu lieve Moeder het beste met U en allen en hartelijke omhelzingen van ons allen op Sario
Uw liefh. zoon
Dirk.,
**********

Menado 25 Mei 1900

Lieve beste Moeder,

Eerst heden, dus 17 dagen na de groote gebeurtenis, is er gelegenheid per boot, om een telegram aan U af te zenden en U te melden, dat ons op den 8en Mei een derde zoon geboren is, en dat alles voorspoedig is afgeloopen. In overeenstemming met Uwe en onze wenschen heft de jonge wereldburger dn naam, van Pa gerardus Christiaan obntvangen; dat het geene kleine Johan­na was, gaf even een kort moment van teleurtselling, doch toen, na al de doorstane smarten der Moeder, het lieve kleine stemmetje door de kamer weerklonk, en ik het kleine wezentje in ons ledikant zag nederligge, was ook onze derde zoonm ons van ahrte welkom, en wenschten mijn dierbare vrouw en ik elkander van harte geluk, dat wij weder een flink en gezond kind rijker zijn. Van harte hoop mik, dat U er ook zoo over zult denken en dat de kleine Gerard U niet minder welkom zal zijn, dan wanneer het eene Johanna geweest was.
Lotje heeft U ook nog kunnen schrijven, en daaruit zult U waarschijnlijk nog een & ander bizonders hebben vernomen. Het pakt altijd erg aan, doch we hopen dat ze spoe­dig weer de oude zal zijn. Doch zoo heel lang zal het niet duren, of jetje Clignett gaat ons verlaten, en dan komt spoe­dig de groote drukte bvvan onzen oppak en den ganschen inboe­del klaarmaken voor de vendutie, ten minste.... wanneer eene beslissi9ng tot vertrek in het volgend jaar definitief genomen wordt. Enfin, dat zal alles ook weder losloopen.
Uit Uwen brief van 26 Maart las ik met groote belangstelkling wat U schrijft over de documenten etc. aan­gaande Grootvader Roodhuyzen, die U nha den dood van Tante Christine in handen gekregen hebt. Ik heb, meen ik, U destijds al geschreven, dat dat stukje vaN Oom Hein heelemaal niet aan mijne bedoeling benatwoordde, en dat ik er eigenlijk mee in mijn maag zat. In ieder geval was het niet dat wat ik gaarne mijn oudsten zoon later als gedachtenis aan zijn peet wilde ter hand stellen. Mocht U zich dus nopgewekt gevoelen om iets op te stellen, zooals ik mij dat voorstelde, en in den geest, zooals U zelf toont te begrijpen, dan zou ik dat op hoogen prijs stellen, en is dat aan niemand beter toevertrouwd dan U. Dat ik het destijds aan Oom Hein gevraagd heb, komt omdat Oom op school en in zijne geschriften, zoo dikwijls zijn Vader heeft aangehaald als voorbeeld, en daarom was de teleurstel­ling des te grooter. Nu lieve Moeder, de hartelijke groeten aan allen, en een stevigfen zoen van
Uw liefh. zoon
Dirk.
Aan Gerard schreef ik uitvoerig om hem te bedanken voor zijn boekje etcv.
*******************


Menado 20 Juni 1900

Lieve beste Moeder,

Met deze boot nog een enkel lettertje om U te melden, dat wij allen het uitstekend maken en over het alge­meen in "high spirits" verkeeren. De aankomst van het pakket van Hanna gaf groote vreugde; het zal een schaduwzijde van ons verblijf in Holland zijn, dat zulke heerlijke pakken niet mer zullen aankomen; vooral op den kinderen maakt dit altijd een diepen indruk, en heeft ten gevolge, dat de naam van de milde geefster dan ook dikwijls door hen wordt vgenoemd. Daardoor is Tante Hanna nu op Sario erg populair. De ondergteekende zegt U hartelijk dank voor zijn kruisje en hoopt nu den 31en Aug. "Het Konigin Wilhelmina Fonds:" waardiglijk te kunnen verte­genwoordigen. Er zijn van die dingen, die men niet gaarne zelf koopt, doch die men nu eens gaarne cadeau ontvangt.!\
Zooals ik U reeds de vorige keer schref, ga ik de volgende week op reis naar Gorontalo en Terbnate, waarmede een kleine maand gemoeid is. Dit is ook al een voorbereidende maatregel voor mijn vertrek in het volgend jaar, en doe ik alles zooveel mogelijk nog in tijds af.
Dikwijlks komt het natuurlijk ter saprake, wat onze vendutie wel zal opbrengen, omdat daarvan zal afhangen, hoe wij ons in Amsterdam kunnen inrichten. Hoe de afloop ook zij, op de voorgrond moet staan dat dit hoogst eenvoudig zal zijn. Laat men ons asjeblieft niet voor Indische nabobs hou­den; dat lijkt er niet naar. Wij moeten met een matig trakte­ment rondkomen; willen wij, als de kinderen grooter worden en meer gaan kosten niet in de soesah raken, dan moeten wij vooral niet te hard van stapel loopen. Daarom geen verkerde voorstellingen; wij komen als doodgewone burgermenschen terug.
Gelukkig, dat de tyijd hier zoo gauw omgaaty, en er voor ons nog zooveel te doen is, anders zou het ons nog te lang kunnen duren, die laatste tijd.
Enfin, we moeten er maar niet te veel aanden­ken, dan zijn we er voor we het weten.
Nu lieve beste Moeder, dat zal heerlijk zijn!
Uw liefh. zoon
Dirk.

Menado, 1 Aug. 1900

Mijn lieve beste Moeder,

Den 26en Juli keerde ik eindelijk uit mijne ballingschap terug, en mocht, gode zij dank! mijn innig lieve vrouw en dierbare kinderen weder aan het hart drukken. Het is moeilijk te beschrijven wat er toen in mij omging! Die ballingschap was meer dan afschuwelijk, en, ten zij dat het hoogst noodzakelijk is, ga ik zoo'n lange tijd niet weder van huis. Verbeeldt U, den 26en Juni verliet ik Menado en eerst den 21en Juli kreeg ik een brief van Lotje. Al dien tijd geen enkele syllabe gehoord van mijn alles en alles op de wereld! Ik heb dan ook gewoon heimwee gehad, en een gevoel gekend, dat ik sedert mijn vertrek van U en sedert 1883/1884 niet meer in die mate had. Gelukkig waren allen uiterst welvarend. Lotje zag er zeer goed uit, en het min of meer interessante, om zoo te zeggen, dat altijd na de bevalling eenigen tijd blijft bestaan, was nage­noeg geheel verdwenen. Mijn jongsten zoon herkende ik bijna niet meer. Wat een heerlijk, dik, echt Hollandsch boertje is dat geworden. En zoo lief, en zoo tevreden! Bijna nooit hoort men hem huilen, en toen ik er aankwam, begon hij direct te lachen. Hij heeft mooie, expressieve oogen, die tot mijne vreugde , net als die van Lotje, echt bruin zijn. Eindelijk eens een de vries met donkere oogen! Ook in Didi zag ik een grooten vooruitgang, en wel, dat hij zoo echt flink en jon­gensachtig was geworden. Zijn eigen baboe is nu voor Ge­rardje bestemd, zoodat hij meer aan zichzelf is overgelaten, waardoor hij veel flinker geworden is. Onze lieve Ferry, of Péa, zooals hij zichzelf noemt, was een en al aanhankelijkheid voor zijn papatjie; het is een engel van een kind, vol lieve zachtheid, maar opeens komt soms de duivel over hem, en dan is er geen huis met hem te houden. Het is het moeilijkste kind, om op te voeden; alleen door groote standvastigheid kan men hem de baas blijven, want dáár zit een kop op! Is dit voorbij, dan is hij weder engelachtig zacht en lief, en pakt met zijn melodieus stemmetje iedereen in. Het schijnt, dat Gerardje meer op Didi gaat lijken, tenminste hij doet ons er weder erg aan denken. D. is ook wel eens ongehoorzaam tegenwoordig, maar dat is de jongensnatuur, die boven komt, nu hij overal op wil klimmen enz. Toch is hij voorzichtig en gebruikt overleg, zoodat men hem wel vertrouwen kan. Ik moet dikwijls lachen, wat een troepje, drie zulke brandals!
Lotje heeft mij verrast en ze allen drie met haarzelf in mijnen afwezigheid laten photografeeren. Met de volgende boot krijgt U ze toegezonden. Het is een alleraardigst troep­je, die Moeder met hare drie zonen. Lotje is ook een echte moeder voor jongens, en geef ik het haar toe, dat het zoo veel beter is, dan wanneer het allen meisjes waren geweest.
Deze reis naar Ternate achter den rug zijnde, word ik meer en meer reisvaardig voor de groote reis, en wanneer de commissarissen geen bezwaar hebben -hetgeen nauwelijks denk­baar is- bestaan er wel geene bezwaren meer voor onze over­komst. Met de volgende boot denk ik aan Gerard te schrij­ven om eenige schikkingen te treffen in Bussum, daar wij daar gaarne de eerste zomermaanden willen doorbrengen, en dan krijgt Jettie ook onze invitatie om ons in Italië te komen afhalen. Natuurlijk krijgt U in de eerste plaats een overzicht van onze wenschen en plannen.
U kunt begrijpen, wat een groote belangstelling het nieuws omtrent Hanna bij ons verwekte, doch bij ons bestaat daarover niets anders dan groote vreugde, dat zij hare vrij­heid terugkrijgt. En dat met zulk een prachtig pensioen, want een kapitaal van bij de Fl. 20.000,- representeert! Dat is nu eens een brilliante carrière, zooals men die tegenwoordig wel nergens anders kan maken. En wat een leuke samenloop van omstandigheden, dat no. 1 en no. 2 Uwer kinderen nagenoeg gelijktijdig in den schoot der familie terugkeeren, en dat er volgens menschelijke berekening, dan voor scheiding niet meer gevreesd behoeft te worden! Dat is een slot voor een roman, een apotheose, of liever de kroon op Uw werk, want wat wij zijn en geworden zijn, hebben wij aan U te danken; het succes op ons werk is te danken aan de mooie en flinke principes, die U ons op de levensweg hebt medegegeven! U weet, het is ons vaste voornemen, ook in Amsterdam te komen wonen, zij het dan ook eenvoudig, maar asjeblieft allemaal samen in dezelfde stad, onze vaderstad. Ook voor de jongens zijn wij blij, dat Tante Han er dan ook bij is, en als zij bezigheid zoekt, zullen die neefjes haar die wel bezorgen. Voorloopig acceptee­ren wij dankbaar en met beide handen haar aanbod ons later (vermoedelijk met Mei 1902) ons met de inrichting van ons huis behulpzaam te zijn; dat valt op een gloeiende steen. Wat een heerlijke toekomst gaan wij tegemoet; ik kan het nu bijna niet meer uithouden. Gelukkig dat de tijd zoo gauw omgaat. Dag lieve Moeder, hartelijk omhelsd door Uw liefh. zoon
Dirk.
*************************

Menado 27 Aug. 1900

Lieve Moeder,
Heden zonden wij onder X-band een stel van de portretten, die destijds gedurende mijn verblijf te Ternate gemaakt zijn. Wat zegt U wel van dit groepje? Ook zond ik aan U een pakje met een stel voor ieder van de 4 zussen, terwijl ze naar Bussum, Merzig en Los Angeles direct gezonden werden. We zijn hier erg in de drukte voor de a.s. Koninginnefeesten. Didi moet mededoen in een kinderoperette, en ga ik hem straks van de repetitie halen. Jet en L. hebben een beeldig pakje voor hem gemaakt dat wij t.z.t. zullen medebrengen. F.is er ook van onder den indruk, doch is nog te klein. G. wordt met den dag dikker. Het is hier tegenwoordig erg droog en heet; een heele last voor allen.
Dag lieve Moeder, ontvangt ons aller hart. groeten.
Dirk./
********


Menado 8 September 1900

Mijne lieve beste Moeder,

Deze dient alleen om U onder aangeteekend couvert het wissel­tje 3e kwartaal te zenden; die aangeteekende stukken moeten een heelen tijd eerder naar de post; Straks schrijf ik meer.
Dag lieve Moeder, tot straks, in alle drukte
Uw liefh. zoon
Dirk
***************************


Menado 8 September 1900.

Lieve beste Moeder,

Zooeven zond ik vooruit naar de post een aangeteekenden brief, waarin een wisseltje zonder meer. Op Sario gaat alles goed, hoewel we allen min of meer onder den invloed zijn van de groote hitte der laatste dagen. Ik wilde, dat ik Lotje kon overhalen, om met z'n allen een tijdje naar Tondano te gaan, doch ze ziet er te veel tegen den oppak en de reis met het kleintje op. Dit is ook volkomen waar, en nu gaat den 17en Jetje weg ook; misschien als zij eenmaal weg is, komt de lust, of wel, als de regens invallen, komt er meer koelte.
De feesten bij de verjaardag van H.M. hadden een groot succes; bijgaand het programma; welbedankt voor het kruisje, waarmede ik naar behooren gegeurd heb. Vooral dien partij, 's avonds op den pasar, waar over de 600 kinderen waren, was erg aardig. Ook de operette had veel succes, en niet het minst onze Dideman in zijn keurige pakje. Hij is gephotografeerd, en per volgende boot kunt u zien, hoe schattig hij er uit zag. Hij was de kleinste, die meedeed, doch juist daarom had hij wat te zeggen, wat hij alleraardigst deed. Hij was een heraut­je (samen met een meisje Nellie Viersen) en dan komt de stoet binnen, om aan de zusters van Asschepoes de uitnoodiging voor het hofbal te brengen. Dan stapt Dideman naar voren, maakt eene mooie buiging, en zegt heel duidelijk, zoodat de heele zaal hem kan hooren, terwijl hij een rol overreikt:"Hier is de uitnoodiging". Het was voor mij een aardig moment, dat fijne stemmetje zoo duidelijk en zoo geaccentueerd door dien grooten zaal te hooren klinken; natuurlijk had hij een groot succes. Erg jammer, dat Lotje niet is medegegaan, maar als er een kleintje in het wiegje ligt, maakt zij zich altijd zoo zenuw­achtig, als zij van huis gaat, dat zij maar liever thuis blijft. Jet is echter overal met mij heen geweest. En heeft en goed idee gekregen van hetgeen te Menado door samenwerking tot stand gebracht kan worden. Wij hadden deze boot eigenlijk wat later verwacht, daardoor is er van een brief van Lotje niets gekomen. Ook had ik zoo gaarne aan Jettie onze Italiaan­sche invitatie verzonden, doch die is weder in de pen geble­ven, doch nu heusch per volgende. Hedenavond is er een kinder­bal in de Soos voor de kinderen, die aan de operette deelna­men, en ook voor de anderen. Voor Ferry hebben Lotje en Jet ook een snoezig pakje gemaakt, dus hedenavond is er weer pret. Daaraan ontbreekt het in den laatsten tijd niet. Heb ik U al verteld dat wij D's en F's verjaardag gevierd hebben met een kinder­partijtje in den tuin met meer dan 100 kinderen. Heel aardig!
Dag lieve Moeder en allemaal
Uw liefh.
Dirk.

Hartelijk hebben wij ons verheugd in den onderscheiding van Jettie te Parijs te beurt gevallen; moge dit het begin eener verdere gelukkige periode zijn!
**********************





Menado 24 September 1900

Lieve beste Moeder,

Eindelijk is dan nu ook officieel, met goedkeuring van Commissarissen, tot onzen terugkeer in 1901 besloten, en heb ik nu reeds met deze boot naar Singapore geschreven, om passa­ge te bespreken op een der booten van de Norddeutsche Lloyd, die in den loop van Mei vandaar naar Genua vertrekken. Wij kunnen dan nog tijdig genoeg in Holland zijn, om volgens afspraak op Uwen verjaardag met ons vijven tegenwoordig te zijn. Hoe popelt ons hart, als wij daaraan denken!
Aan Jettie schreef ik heden ook, om haar te inviteeren, ons te Genua te komen afhalen. Zou zij dit in heer eentje doen, of nog reisgezelschap krijgen?
Aan gerard schreef ik ook, om hem te verzoeken in Juni een eenvoudig, doch goed pension voor ons te Bussum te zoe­ken, en een net kindermeisje voor ons gereed te houden., Lotje moet in den eersten tijd geheel niets met huishouding te maken hebben, en eens kalm van alle vermoeienissen en emoties uit­rusten. In grote trekken is ons plan, de zomermaanden te Bussum te blijven, den winter in Amsterdam ook "en pension" door te brengen, en daar dan kalmpjes naar een geschikt huis , tegen 1 Mei b.,v. om te zien. Wij zullen echter niet meer dan F.700,- F.750,- kunnen verwonen.
Wat onze aankomst betreft, ik voor mij zou er wel veel voor voelen, het eerst te Amsterdam in het ouderlijk huis terug te komen, doch de regeling hiervan laten wij natuurlijk geheel aan U over, daar dit in de praktijk misschien niet zal gaan. Wilt U liever dat het heerlijk wederzien te Bussum geschiedt, dan vinden we dit natuurlijk ook uitstekend.
Er breekt nu meer & meer een drukke tijd voor ons aan, hoewel eigenlijk eerst na Nieuwjaar. Jetje is helaas verleden week vertrokken. Maar nu heeft Lotje opeens koorts gekregen, niet hoog, maar voortdurend en vervelend, zoo'n echte malaria-geschiedenis. Morgenochtend vertrekken we nu met al de kinde­ren naar Ajer Madidi, waar het een heerlijk klimaat is, en een geschikte gelegenheid tot logeeren bestaat. Ook hopen we, dat de eetlust van Ferry daar zal verbeteren. Ik kan ook best een tijdje van kantoor, dus zullen wij van die verandering van klimaat maar het beste hopen.
Met de boot, die de lange route maakt, zond ik U de photo's van Didi als herautje. U had hem echter in de werke­lijkheid eens moeten zien. Het costuumpje brengen we mee. Als de boot er is (overmorgen) schrijf ik nog nader en blijf met een stevigen zoen
Uw liefh. zoon
Dirk.
**********************



Sario 3 October 1900

Lieve beste Moeder,

Onze reis naar Ajer Madidi heeft niet het gewenschte resultaat gehad. De dokter hield de koorts van Lotje voor malaria, en dacht dat die bij verandering van klimaat wel zou wijken; dit bleek echter niet het geval te zijn, ook die lastige hoest bleef maar aanhouden. Hij kwam toen over naar Ajer M, om Lotje nog eens te onderzoeken n.l. jl. Zondag 30 Sept., en constateerde een begin van droge pleuritis. We waren er Dinsdag tevoren gekomen, en kort vóór ons vertrek had hij haar nog geheel onderzocht en niets gevonden. Het was dus nog heel i het begin, en we waren er dus gelukkig direct bij. Nu mochten we ook weer direct naar huis; dit was op zichzelf al een reden tot beterschap, en als medicijn, want het was er met onze drie kinderen erg behelpen, en vooral Lotje kon er de zoo hoog noodige rust niet vinden. Het was er een echt inlandsche omgeving, hanengekakel, kinderengeschreeuw, varkensgeknor etc. Gisteren ochtend waren we gelukkig weer thuis, en kon Lotje in haar eigen heerlijke slaapkamer de noodige rust vinden. In de heerlijke stilte op Sario kan zij geheel de kalmte vinden, die voor haar noodig is. Wij hadden ons huis nooit moeten verla­ten; maar in Indië wordt bij koorts al;tijd direct verandering van lucht voorge­schreven, en we dachten natuurlijk, dat het goed zou zijn. Lotje moet nu voor alles rust houden, en oppas­sen; gelukkig heeft zij vannacht al beter geslapen, dan in langen tijd het geval is geweest. Zij moet nu altijd in de kamer blijven, het liefst in bed, en mag geen wind voelen. ,Wel mag daarbuiten alles opengezet worden, want er moet voortdurend frissche lucht om haar heen zijn, maar geen wind. Verder versterkend voedsel blijven gebruiken, en voor alles rust houden.Voor d hoest krijgt zij een drank, en zoo hopen wij alles aan te wenden, om de ziekte met succes te bestrij­den. Gelukkig dat het klimaat hier geheel medewerkt; wat wij hier op Sario hebben is juist wat voor haar noodig is. Er is, zooals hierbij vanzelf spreekt, veel koorts, maar niet zoo altijd door, als in het begin.
U begrijpt hoe erg wij juist nu het vertrek van Jet betreuren. Zij kreeg echter zulke brandbrieven om thuis te komen, dat zij niet langer kon blijven. Wij hadden ook natuur­lijk niet het minste vermoeden, dat dit ons boven het hoofd hing, anders hadden wij haar toch niet laten gaan. Nu moeten wij ons voorlopig zien te redden; het is niet gemakkelijk iemand te vinden, om zoo opeens de huishouding op zich te nemen. Voorloopig zal ik het zelf doen; ik blijf natuurlijk geheel van kantoor weg, totdat wij den geschikte persoon gevonden hebben. Met behulp van Mevr. Koopmans en Mevr. Alting kan dit ook best; als Lotje zich nu toch maar niet met alles wil bemoeien, en eens wat wil overlaten, dan komt alles te­recht, en hoop ik nu maar dat zij dat zal inzien, dan kan zij hier geheel haar rust hebben. Mevrouw Koopmans heeft wel aangeboden, om Didi en Ferry bij zich te nemen, maar U be­grijpt wel, dat wij er erg tegen opzien, de kinderen uit huis te sturen, en geloof ik, dat dit Lotje meer zou agiteeren, dan rust geven.
Gerardje is, toen de koorts aanhield, met goed gevolg ge­speend, en dit lieve kind, dat onder alle omstandigheden even vriendelijk en tevreden blijft, drinkt nu met smaak zijn fleschje, al langer dan een week. Hij blijft er goddank even heerlijk uitzien en bekomt het hem uitstekend. De menschen noemen het een kind als een wolk. Hij heeft een heerlijken rustigen slaap; gisterenavond b.v. ging hij om ca. half acht slapen, werd even tegen 5 uur wakker om een fleschje te drin­ken, en sliep toen weer tot over zevenen. Het is een groote troost, dat dit kind even heerlijk blijft gedijen als in het begin. Ook Didi en Ferry zijn heel lief; de laatste is werke­lijk te A.M. veel beter gaan eten, en is het nu de kunst, hem er aan te houden.
Ik zal voortgaan U precies van alles op de hoogte te hou­den. Er is geen reden U noodeloos ongerust te maken, doch wij tellen het geval ook volstrekt niet licht, en zijn overtuigd, dat wij alles zeer in acht moeten nemen.
De verzuchting komt natuurlijk dikwijls op, waren wij u maar dicht bij elkander, maar we moeten ons er nu maar door­heen slaan.
Lotje en de kinderen zenden hunne hartelijke groeten, en ontvangt U een stevigen zoen van
Uw liefh. zoon
Dirk
**********************************


Sario, 5 October 1900

Lieve beste Moeder,

Er is heden nog eene gelegenheid U te schrijven, en haast ik mij U mede te deelen, dat sinds eergisteren, de ziekte van Lotje volgens den dokter een geregeld verloop heeft, dat er zich gene gecompliceerde gevallen bij hebben voorgedaan, en vooral, dat er gelukkig geen quaestie van natte pleuris is. Gisterenavond was de temperatuur zelfs lager, dan hij ooit geweest is, sinds langer dan een week, n.l. 37.9, dus bijna geen koorts. Vanochtend was het weer iets hooger, doch niet zooveel als vorige ochtenden. Volgens den dokter neemt de koorts af, tegelijk dat de ontsteking vermindert n is dit dus een gunstig teeken. Vandaag is hij er nog niet geweest, dus gisteren zeide hij dat het best mogelijk was, dat dezer dagen al het hoogtepunt bereikt werd; misschien zijn wij dus vandaag al op het keerpunt; hoe vurig wenschen wij dat. Gelukkig heft zij een zeer zorgvuldige verpleging al zeg ik dit van mijzelf, maar wat zij noodig heeft, kan ik haar verschaffen. In de eerste plaats, volkomen rust en kalmte.. Nu daarvoor is in den ganschen omtrek geen beter plekje, dan Sario. De kinderen heb ik echter nog thuis gehouden; ik weet, dat het haar zeer zou agiteeren, als ik ze wegstuurde; overdag gaan ze veel uit spelen, doch op etenstijden etc. hoort ze toch dat ze spring­levend zijn.
Vervolgens is er nodig veel toevoer van frisschen lucht, doch zijzelf moet zorgvuldig buiten elk windje of tochtje blijven. Nu, daaraan is bij de inrichting van ons huis al gelukkig heel goed te voldoen; de slaapkamer is luchtig en frisch, en geheel vrij van tocht en wind, bovendien voor het bed nog ens een kamerscherm, en verder is er frissche lucht in overvloed. Gelukkig was het met de ontlasting gisteren ook goed; doch het moeilijkste is versterking. Zoolang er koorts is, is er natuurlijk geen eetlust; dan krijgt zij om de twee uur een afschuwelijke drank, die den trek ook verslaat. Verder heeft zij een warme "thermophore" op de borst of rug. Dit is een nieuwe uitvinding, en vervangt een Priessnitz verband. De hoes is in de laatste dagen gelukkig al veel minder geworden.
Niemand anders dan ikzelf komt in de slaapkamer, dan alleen een enkele keer het kleintje met de baboe. Goddank, dat dat lieve kind zich zoo prachtig houdt, en dat hem de blikken­melk zoo goed bekomt. Letterlijk nooit hoort men hem huilen, en hij slaapt 's nachts net een wijzertje rond, behalve één keer dat hij wakker wordt voor een fleschje.
Ferry is nog verkouden, Didi al bijna over; alles van die nare reis! Die heeft ons wat achteruitgezet, en geloof ik, dat eerst nu Lotje langzamerhand de vermoeienissen daarvan een beetje te boven begint te komen. Die tocht is een groote stommiteit geweest; maar ik deed het geheel op voorschrift van den dokter, en kon onmogelijk weten, dat het juist averechts verkeerd zou werken.
's Morgens komt Mevr. Koopmans hier, om de huishouding wat op streek te helpen; de bedienden houden zich anders uitstekend, en marcheert alles heel goed. Voorloopig kan ik nog gerust thuis blijven. Eene vreemde in huis halen, dat zou zijn uit met de rust en kalmte, want ik weet zeker dat het Lotje, die nu natuurlijk erg zwak is, erg zou agiteeren als opeens,m zoo geheel onvoorbereid een vreemde overal haar neus instak. Dan zou zij die allemaal instructies etc. willen geven, en dit zou haar aldoor opwinden. We zullen het dus nog maar eens aanzien.
Misschien telegrapheer ik met de volgende boot wel aan Jet, om weer terug te komen, of anders iemand anders te zoe­ken, daar Lotje zich toch in den eersten tijd zich heel kalm zal moeten houden. Dit kan ik echter eerst nog eens kalm overleggen, wat het beste naar omstandigheden is..
Zooeven is de dokter er geweest, en kan ik U tot ons groote vreugde mededeelen, dat hij over het verloop der ziekte zeer tevreden is. De temperatuur is heden dooreen lager, dan vorige dagen, en schijnen we dus goddank al op een keerpunt geweest te zijn. Moge het nu verder zoo doorgaan; ook Lotje, hoewel erg slapjes voelt zich al veel opgewekter dan een paar dagen geleden.
Met een hartelijken zoen van ons allen
Uw liefh.
Dirk.
******************************************



Menado 16 October 1900

Lieve beste Moeder,

Mij laatsten brief verzond ik den 4en Oct. per "Besitan" en heden is er weder eene gelegenheid, hoewel langs de lange route. Sedert dien is in den toestand van Lotje geenen veran­dering gekomen, niet ten goede, doch ook niet ten kwade. Integendeel, de dokter is over het verloop tevreden; er is geen enkele complicatie bijgekomen, en de koorts is niet hoog. Het moet volgens hem "uitzieken" en dit gaat bij deze ziekte zoo gauw niet. De ochtendtemperatuur vermindert langzamerhand, doch 's middags stijgt het meestal weder tot 39 of iets daar­boven, om des 's avonds weder te dalen. Er is echter geen dag nog geweest zonder koorts, en U begrijpt, dat dit erg ver­zwakt. Lotje doet haar best te eten, doch die eetlust is vrijwel nihil. Rust heeft zij in optima forma; in den geheelen residentie is er misschien geen plekje, waar zij rustiger en frischer ligt, dan op Sario. Het moeilijkste is geregeld voor de ontlasting te zorgen, en is de dokter die heel goed en zorgzaam is en in dezen ons volle vertrouwen heeft, is daarop voortdurend bedacht, de kinderen zijn heel lieg en zoet, en gelukkig geheel gezond, en vooral het kleintje houdt zich prachtig, slaapt den ganschen nacht door en als hij ééns wakker wordt voor zijn fleschje, niet eens huilen, alleen maar een kwekje. Dat is een schat van liefheid en gemakkelijkheid; 't is of het kind het begrijpt, dat hij vreugde moet geven aan zijn moeder in omstandigheden altijd klaar met een lachje. Hij is ons tot grooten steun en troost. ook de beide oudsten zij lief en gehoorzaam. Ze spelen overdag bijna aldoor buiten, dus geven weinig last. Het zou L. agiteeren, als ik ze uit huis zond, dus houd ik ze maar liever bij ons. Ik zelf heb mij geheel van kantoor losgemaakt, en ben den geheelen dag thuis. Dit is ook hoogst noodzakelijk, want om de twee uur moet ik ingeven, en dan nog de honderdlei dingetjes doen, die bij een zieke voorkomen, en dan op de verzorging der kinderen letten en alles doen wat in een huishouden voorkomt. 's Avonds als ze allemaal slapen, ben ik dan ook doodmoe, en gelukkig val ik zelf dan ook dadelijk in slaap. Lotje is 's nachts ook meestal rustig, alleen en enkele keer ingeven. Overigens is L. erg goed en naar omstandigheden opgewekt, maar het valt een beetje tegen dat het zoo lang duurt, maar de dokter zegt, dat dat meestal zoo gaat, en dat wij geduld moeten hebben, en opgewekt blijven.
Mevr. Koopmans helpt ons trouwens, en komt meestal 's morgens, en Mevr. Alting zendt dagelijks bouillon etc.
Heden heb ik echter aan Jet getelegrapheerd, om per e.k. boot hier weder terug te komen, en zijn wij overtuigd , dat ze het doen zal. Al is de ziekte geweken, dan zal Lotje zich toch nog vooreerst erg in acht moeten nemen, en niet te veel zelf doen. Hier is geen geschikte persoon te vinden, dus is onze hoop nu weder op de trouwe Jet gevestigd, dier ons wel niet in de steek zal laten.
Lotje heeft geheel geen pijn; ook het hoesten is al veel minder, en de benauwdheid is heel weinig. Alleen 's morgens, als het slijm wat loskomt. De dokter zegt dan ook, ook naar ik hoor aan anderen, dat hij het volstrekt niet erg vindt; de pleuritis zit maar aan één klant. Doch die voortdurend koorts is zoo afmattend, en zoo om mismoedig te worden, al is het ook gen erge koorts. Enfin., wij moeten er in berusten, en goede moed houden, dat wij ook doen.
Misschien zend ik U over eenige dagen per tusschenboot een telegrammetje, als het zoo uitkomt, anders zoudt U zich misschien maar ongerust maken.
Ik ben nu even op kantoor gekomen voor de boot (Mevr. K. is thuis) doch ga gauw weer naar mijn lieve dierbare patiënt. Ik ben overtuigd, dat zij alles heeft, wat voor haar gedaan kan worden; alleen kan ik geen eten klaarmaken, maar daarin helpen de dames me.
Hedenmorgen bracht ik L. Uwen prettigen brief van 28 Aug, benevens nog vele andere brieven, waaronder gelukkig ook een van Cato met goede tijding van Herman. Ze is natuurlijk volko­men helder van hoofd, maar toch slaapt, of liever dommelt ze veel overdag.
Dag, lieve Moeder, wat zou ik er veel voor geven U thans in de buurt te hebben. Wij moeten dit zeker ondervinden om op onze overigen voorspoed niet te overmoedig te worden. Met een hartelijke omhelzing en een zoen van Lotje
Uw liefh. zoon
Dirk
************************

Menado 30 October 1900

Lieve beste Moeder,

U kunt geen uitvoerig schrijven van mij verwachten, daar mijn tijd geheel in beslag wordt genomen door de verpleging van onze dierbare patiënt. Ik schrijf U deze onder den indruk, dat heden -4 uur n.m.- de temperatuur voor het eerst langzaam maar geleidelijk aan het dalen is, iets wat wij in geruimen tijd niet gehad hebben, en wat, volgens den dokter, een teeken van beterschap is. Nu treedt echter bij het minderen van de koorts daarentegen des te meer een toestand van zwakte en slapheid aan het licht, U bij Uwe vele ondervinding, welbe­kend, doch die, zooals U weet, van de verplegers ook des te meer zorg en des te meer van de zenuwen eischt. Heden is het juist 4 weken, dat wij van Ajer Madidi thuiskwamen, de ziekte geconstateerd was, en methodisch bestreden werd. Er was echter nog geen dag zonder koorts, de hoogste was 40.5 en de laagste 37.8; meestal om en nabij en iets boven de 39. Eerst heden werd geen 39 gehaald en was het nu 38.9, 38.8 en nu het laatst 38.6. Voor de pleuris geconstateerd werd,m had Lotje echter reeds ruim een week koorts, zoodat U kunt zeggen, dat er vandaag sinds meer dan vijf weken onafgebroken koorts in dat arme lichaam gewoed heeft. Viermaal per dag neem ik de tempe­ratuur op; 's morgens 7, 12, 's middags 4 en 's avonds 8 uur. Men kan wel zeggen, dat dit de laatste maand de hoofd­momenten van mijn leven zijn geweest, en vooral de dagen, toen de temp. maar steeds stijgende was, waren het steeds oogenblik­ken van angstige spanning. Chinine wordt bij deze ziekte niet toege­diend, alleen een drank en nog wat.
Mijn laatste bericht aan U was van 16 October jl. Nadien ging de koorts nog hooger , en dus, volgens den dokter werd de ontsteking nog heviger, totdat op mijn verjaardag-dezen dag zal ik nooit vergeten- het maximum werd bereikt, en de dok­ter - een bekwaam man, maar die te veel praat, en te veel medische wijsheid lucht- mij vertelde dat ook de rechterzijde was aangedaan, en hij vreesde, dat het een natte pleuris zou worden. Al deze akeligheden zijn wij gelukkig te boven geko­men, en de complicaties, voor zoover die er geweest zijn, zijn gelukkig alle verdwenen. Een voornaam ding is, dat de hoest, die in het begin zoo erg vermoeiend was, nagenoeg geheel verdwenen is. Een enkele keer hoor ik het 's nachts, doch vandaag b.v. geheel niet.
Voort is een groote steun, de energie, de wilskracht en de medewerking van de lieve, altijd even geduldige, en blij­moedig vertrouwende zieke zelf, niettegenstaande haar groote zwakte.
Dit is vooral een groote steun bij een anders moeilijk iets, de voeding en versterking, die geheel door haarzelf bedacht en geregeld wordt, en dan met groote wilskracht ingenomen wordt.
Zoo komt erin de laatste dagen in: 's nachts een glas melk (heerlijke melk van eigen beesten), 's morgens vroeg een idem, voor ontbijt een kopje thee met een beschuitje; in den loop- van den ochtend een kopje cacao of nog een glas melk;l om +- 2 uur een diep bord heele krachtige kippensoep, die dagelijks zorgvuldig door Mevr. Carpentier Alting wordt klaar­gemaakt, en dan ;'s avonds voor het slapen gaan, een bordje sago, griesmeel of iets insgelijks, met eieren erdoor, insge­lijks door Mevr. C.A. toebereid. Daartusschen door nog veel vruchten, meestal chinaasappelen.
Dit kan dus schikken en alles blijft er prachtig in; dat het er weder uitgebraakt werd, is zoo goed als nooit voorge­komen.
Een tweede voornaam punt is, dat wij dagelijks natuur­lijke heel goede en gezonde ontlasting hebben, die eerder getemperd moet worden (slechts één of twee keer noodig ge­weest) dan geholpen behoeft te worden.
Wat rust betreft, ik schreef U reeds dat ze die in optima forma heeft, en dat ze die nergens beter kan hebben, dan op Sario, zooals U weet, hebben wij geen buren dichtbij, zijn daardoor geheel baas in onze omgeving (het huis ligt vrij ver van den weg) en elken dag is er een man bezig die niet anders doet, dan kippen etc. uit de buurt van het huis wegjagen.
Ik ben blij, dat ik de kinderen in huis gehouden heb. Die geven niet alleen niets geen last of drukte, maar zij zijn mijn vreugde en troost in deze moeitevolle dagen. Ook voor Lotje zelf is het een groote rust, en als ze zich over een of ander, speciaal het kleintje, ongerust maakt, kan ik het haar dadelijk laten zien, en kan ze zichzelf overtuigen, anders komen de kinderen maar eens een enkele keer per dag in de kamer.
Er is dus veel, als men het zoo leest, dat eigenlijk tot tevredenheid en blijmoedigheid moet stemmen, en toch bloedt mijn hart, als u ziet, hoezeer de krachten afgenomen hebben, en hoe Lotje afgetakeld is. Op zichzelf beschouwd, is dit geen wonder na zulk een hardnekkige en langdurige koorts, maar als men iemand zoo van dag tot dag in krachten ziet verminderen,...Enfin U weet er alles van, hoe het iemand aan­doet, dat voortdurend aan te zien. Mevr. Koopmans helpt mij trouw en komt altijd 's morgens verder rust de geheele verple­ging op mij... Behalve de geregelde drank, heb ik nog aller­lei andere medicijnen van den dokter gereed staan, die naar gelang van omstandigheden ingegeven moeten worden. Eerst over 14 dagen kan Jet weder komen.Welk een ellendige communicatie toch.
Ik twijfel niet dat ze komt, na mijn dringend telegram; andere hulp is hier nagenoeg niet te krijgen, tenminste niet iemand om in huis te nemen; men zou er meer last dan gemak van heb­ben. Gelukkig dat ik mij uit mijn eigen ziekten vroeger en van huis nog alles herinner, zoodat mij mijn werk nogal goed afgaat, en Lotje dan ook het liefst door mijzelf opgepast wordt.
Bepaald buiten kennis is zij nog niet geweest. Alleen bij hooge koorts praat zij veel hardop en dan meestal over het kleintje, de kinderen of de huishouding etc. Doch bepaalde dingen die haar met angst of schrik vervullen, of onrustig maken, zijn er gelukkig niet. Als zij te veel over het klein­tje (dat rechtaf een engel is, en letterlijk nooit huilt, zelfs 's nachts niet,m als hij om een fleschje vraagt) bezig is, laat ik het even kijken. Dezer dagen had zij het ook veel over de reis naar Holland dat de boel niet klaar zou komen etc, maar dat ik alles makkelijk te kalmeeren. Over haar eigen toestand maakt zij zich blijkbaar niet ongerust, alleen zou zij zoo graag in eens weer beter zijn, en dat het niet zoo lang duurde.. Zij vraagt dikwijls naar Jet, en zal het een heele rust zijn, als die weder in de omgeving is; dat dit nog zoo lang moet duren!
Zooals ik U reeds schreef. kreeg Lotje per vorige boot een brief van Cato, die ze nog heeft kunnen lezen. U wilt Cato zeker wel over den toestand op den hoogte blijven houden, ik voor mij heb geen tijd, aan iemand anders
dan U te schrijven. Ook s.,v.p. andere familie en vrienden.
Iets te telegrafeeren met deze boot heb ik niet, daar er geen bepaald feit is te vermelden.
Ook de beide oudsten zijn meer dan lief, en mijn groote troost en ontspanning in de oogenblikken dat ik vrij ben.
Dag, mijn lieve Moeder, in gedachten innig omhelsd door
Uw liefh. zoon
Dirk.
************************


Sario, 31 October 1900.

Lieve beste Moeder,

Sinds mijn schrijven van gisteren namiddag, is er nog een na-postsluiting en wil ik u even nog een berichtje zen­den. Zoowel gisteren avond om 8 uur als heden ochtend in de vroeg­te is de temperatuur telkens wat gedaald (vanzelf, zonder toedoen van poeders) zoodat zij nu veel lager is, dan wij in lang gehad hebben. Daarentegen blijft Lotje nog erg onrustig, en kan zij maar niet tot een geregelden slaap komen. Eetlust goed, blijkbaar zelfs iets toenemende; ontlasting heden weder geregeld vanzelf Hoest zoo goed als geheel weg. Ik heb U toch, geloof ik, vroeger reeds geschreven dat Lotje er in het geheel geren pijn of benauwdheden bij heeft, gelukkig; alleen een klein beetje in de zijde in het begin, toen het hoesten zoo veelvuldig was. Zij is erg zwak, en de zenuwen zijn totaal van streek, doch mocht de koorts nu langzamerhand het lichaam verlaten, dan komen wij dit wel, bij hare bewon­derenswaardige wilskracht, wel weder te boven.
Mevr. Koopmans is nu, evenals gisteren, weder hier; dan kan ik overdag wat rust nemen, want de nachten zijn nogal vermoeiend.
De drie kinderen zijn alle engelachtig lief, en blijf ik dankbaar dat ik ze in huis gehouden heb; hoe heerlijk voor hen, dat kinderen geen angst en zorgen kennen.
Vandaag is de dokter er nog niet geweest, en kan ik U daarover dus nog niets mededeelen.
Met een hartelijken zoen
Uw liefh. zoon
Dirk\
&***************************




Sario, 4 November 1900.

Mijn innig geliefde Moeder,

De vreeselijkste slag, die mij kon treffen, is gevallen; Lotje is van ons heengegaan; de kinderen hebben geen Moeder en ik mijn vrouw niet meer, zij, die voor ons steeds een engel van liefde en toewijding is gewest. Het is gebeurd verleden Woens­dag den 31en October, des middags om half vijf; zacht en kalm is zij in mijn armen ontslapen, zonder pijn, zonder doodstrijd.
Het is nu Zondagochtend en ik wil mijzelf beheerschen, hoe moeilijk het mij dikwijls valt, om U alles kalm en be­daard te vertellen, want kort voor haar sterven heeft zij nog tel­kens oogenblikken van treffende helderheid gehad, en mooie verheven woorden gesproken, die in mijn geest altijd zullen blijven voortleven, en die nu nog telkens balsem zijn voor mijn diep gewond gemoed.
Ja, ik moet mij beheerschen, ik mag niet toegeven aan mijn smart, want toen den volgenden ochtend Mevr. Carpentier Alting, waar de kinderen gelogeerd hadden, aan Didi en Ferry vertelde, dat mama naar de hemel was gegaan, bij de engel­tjes, en zelf een engel was geworden, toen was het eerste woord van Didi:"En Papa?"....."Ja, kinderen, Papa is bij jelui gebleven, en die zal voor jelui zorgen". Met die enkele woorden van Didi is de toestand ineens geteekend. Ik mag niet toegeven aan mijn smart, want kinderen vreezen droefheid en begrijpen die niet, en de heilige gelofte bij mijn afscheid aan het stoffelijk overschot van Lotje afgelegd, om onze kinderen op te voeden in haar naam, haar ter eer en in liefde tot haar...... eischt van mij reeds dadelijk nu, dat zij in het ouderlijk huis blijven vinden de plaats waar zij het liefste zijn.
Het moeilijkste valt mij dit met het kleintje, die lieve tevreden Gerard, dien ik nog niet kan aanzien zonder tranen in de oogen; en juist hij heeft altijd een lachje klaar, als ik hem even aanspreek, en als dat lachje dan niet beantwoord wordt, kijkt hij zoo vreemd, als een stil verwijt....
Didi en Ferry hebben maar twee nachten bij Mevr. Alting geslapen (het kleintje is altijd thuis gebleven) en zijn toen weer thuisgekomen, en nu heb ik ze aldoor om mij heen, daar ik vooreerst nog niet naar kantoor ga. Ze hebben heel weinig besef van wat gebeurd is, en het is alsof kinderen blij zijn, wanneer een atmosfeer van ziekte en angst en spanning voorbij is, en ze weder naar hartelust kunnen spelen en drukte maken. Op Didi heeft het verhaal, dat Mama bij de engeltjes is, diepen indruk gemaakt, en het is alsof hij zich daarbij heeft nedergelegd, want hij vraagt nu verder niet. Ferry begrijpt dit natuurlijk nog niet; nog gisterenmiddag was het een ui­terst pijnlijk oogenblik, toen hij vroeg:"Waar is Mama? Ferry wil Mama zien". Meteen liep hij, zooals hij dat gewend was, op zijn teentjes door de gang naar de kamer, thans geheel ont­ruimd. Hij begreep er niet veel van, en troostte zich door te zeggen (in 't Maleisch): als de Dokter obat geeft, wordt Mama gauw weer beter. Ik kon mij niet langer goedhouden.....maar het kind zelf was het spoedig weer verge­ten.
Er valt natuurlijk nog weinig van te zeggen, maar toch zie ik in Didi dikwijls veel van mijzelf. In Ferry zie ik, vooral in deze dagen, veel van zijne moeder, vooral dat innige en hartelijke, dat teedere, en dat hij mij tot mijn groote berusting en troost, juist in deze dagen, als bij intuïtie, zoozeer doet ondervinden. Kleine Gerardje heeft heel donkere , bijna zwarte oogen, en donker haar, en is het nu mijn innige hoop, dat hij op zijn moeder zal gaan lijken.
Ik ben hier op het oogenblik nog alleen in huis met de kinderen en de bedienden, echter in alle opzichten bijgestaan door de families Koopmans en Carpentier Alting. Eerst morgen over acht dagen kan Jet komen, en het zonderlingste is bij die treurige communicatie, dat wij niet eens weten of zij komt.
Ik kan echter niet denken, dat zij zich na mijn dringend telegram, door hare familie zal laten weerhouden; haar wil is goed genoeg. Gerardje heeft een uitstekende liefdevolle kin­dermeid, die voortreffelijk voor hem zorgt, maar het blijft natuurlijk altijd een inlandsche, en toezicht moet er zijn. Tot de komst van Jet kan ik het zelf doen, en dan moet zij de verzorging op zich nemen.
Het liefste ging ik natuurlijk met de eerste de beste boot met de kinderen weg van hier, en naar U toe, maar ik mag hen niet aan het ruwe klimaat van de wintermaanden blootstel­len, vooral het kleintje niet, en ik vind het onverantwoord, om eerder dan in Mei of Juni in Holland terug te komen. Het is echter een zware beproeving, om nog zoo'n tijd in deze omge­ving, met zijn talrijke, dierbare herinneringen, te moeten blijven.
Meer en meer kom ik onder het schrijven tot kalmte. Die maand van hevige angst en spanning heeft mij ook lichamelijk zoo vermoeid -want ik heb Lotje ook 's nachts geen moment alleen gelaten, en haar dag en nacht steeds zelf opgepast- dat de natuur nu hare rechten herneemt, en ik physiek tot ontspan­ning kom. Ook nu nog zijn de dagen druk, maar 's avonds ben ik geheel op, en val dadelijk in een diepen slaap. Dit is een weldaad, en gelukkig, dat het zoo is, want daardoor krijg ik langzamerhand, hoewel het nog dikwijls mij duizelt en sche­mert, alsof ik een zwaren val gedaan had, de krachten, om de nieuwe plichten, die mij zijn opgelegd, naar behooren te vervullen.
Ik zal nu trachten U zoo geregeld mogelijk alles te vertellen.
Woensdag den 31en October sloot ik 's middag kort vóór twaalven mijn brief aan U, en zond die naar de post. Om 12 uur nam ik de temperatuur op, en was die toen opeens weder geste­gen tot 39.5- Het schijnt wel dat die aanvankelijke verlaging van temperatuur, die mij eerst zoo hoopvol stemde, eerder een slecht voorteeken was.

5 November

Ik werd gisteren door dit schrijven afgeroepen door de kinde­ren, en kwam ik er niet eerder dan vanochtend toe, het te vervolgen; het kost mij meer, dan ik zeggen kan, en toch heb ik behoefte U alles uitvoerig te mededeelen. Zooeven heb ik klein Broertje een tijdlang gedragen. Hij was juist uit zijn badje gekomen, en ziet er zoo heerlijk frisch uit, met zoo'n mooi rood kleurtje, zoo dik en mollig, en dan die prachtige zwarte oogen; altijd lief en tevreden, altijd lachen en kraai­en; vannacht maar één keer wakker geweest om te drin­ken, en bijna een wijzertje rond geslapen. Ik weet, het is een groote troost voor mijn smart, dat ik zulke engelen van kinderen heb, naar lichaam als naar geest, en die mij nog veel geluk belo­ven; maar dat is het juist, wat mij zoo zielspijn doet, wat zoo innig wreed is, dat Lotje, die zóó voor hen geleden heeft, die onzen oudste met bijna bovenmenschelijke smarten ter wereld bracht, die zóó met haar geheelen hart hing aan de kinderen.... dat zij de vreugde, die de kinderen geven, niet meer mag genieten, dat voor haar dit alles gedaan is.
Ik weet wel, dat er menschen zijn, die er anders over denken; er zijn ook woorden tot mij gesproken, die troost trachten te geven op dat punt, maar ik kan mij daar nog niet in denken. Kon ik de overtuiging krijgen, dat zij nu bij haar innig vereerde en geliefde Moeder is, en, samen over ons blijft waken, het zou mijn ziel zeker veel rust geven, Zeker, het is voor mij een immer blijvende smart, alléén van de vreugde, die de kinderen geven, te genieten, want nooit vloei­en de harten van man en vrouw zóó te zamen, als wanneer zij het opbloeien der kinderen aanschouwen,m maar toch, ik onder­vind nu dagelijks, van uur tot uur, het geluk de kinderen te hebben, den balsem voor mijn smart door hunne aanhankelijkheid en liefde, en zij, wier liefderijk gemoed evenzeer behoefte had, om liefde te geven, als liefde t ontvangen,....voor haar is alles gedaan.
Ik had Woensdag den brief aan U weggezonden, en kort daarna kwam de Dokter. Hij was niet tevreden over die tempe­ratuursverheffing, en vooral niet, over hetgeen ik voor zenuw­overspanning hield. Zij was volstrekt niet buiten kennis, maar toch voortdurend aan het spreken. Wel dikwijls onsamen­hangend, maar volstrekt geen wartaal, integendeel, er waren oogenblik­ken van groote helderheid, dat zij mooie woorden sprak. Me­vrouw Koopmans was dien ochtend al vroeg gekomen, en heeft dien heele dag met mij doorgemaakt tot het laatste oogenblik toe... Ook met haar heeft Lotje dikwijls nog mooi gesproken. Geen vrees voor den dood heeft bij haar bestaan; tot het laatste toe heeft zij geen doodsstrijd gekend. Wel werd zij onrustiger; om drie uur liet ik nog den dokter komen, doch hij had reeds ingezien, dat de werking van het hart verminderde; hij paste nog eenige inspuitingen toe, doch het was gedaan... een plotseling hartsverlamming ontstond, en om half vijf is zij in mijne armen zacht en kalm ontslapen.
Het was de E.A., officier van gezondheid Dr. A.W. Cramer, die haar van het begin tot het eind behandeld heeft; er is hier geen andere dokter, en ook geen gelegenheid, om iemand van elders te ontbieden of een consult te houden; er is mij wel eens inlandsche of chineesche medicijn aangeboden, maar daaraan heb ik natuurlijk geen oogenblik gedacht. Trouwens, twijfel wat de ziekte is geweest, heeft geen oogenblik be­staan. De pleuris is heel positief geconstateerd geworden; wat de wetenschap tot bestrijding aan de hand doet, heeft de dokter., daarvan ben ik overtuigd, toegepast; niet alleen voor mijn geweten, maar goddank ook volgens de eigen woorden van lotje, had haar verpleging en oppassing niet beter kunnen zijn. Een hartsverlamming was de onmiddellijke oorzaak van haar dood. Dat die ontstaan is, is een gevolg van de onophou­delijke, hardnekkige koorts, die bijna zes weken lang, zonder een enkele tusschenpoos heeft voortgewoed, en wat het hart niet meer heeft kunnen verdragen. Kunstmatig, door verschil­lende medicijnen, is van die koorts wel telkens, af en toer eene verlaging bewerkt, maar als die medicijn uitgewerkt had, verhief hij zich ook weer. Eigenlijk kan men zeggen, dat voortdurend een koorts van 39.5 tot 40 en iets daarboven (het hoogste is 40.7 geweest) in dat arme lichaam gewoed heeft. De pleuris zelf is in het midden van de maand erger geworden, en toen weder minder, doch verder stationair geble­ven; verminde­ring daarvan had ook vermindering van koorts teweeggebracht, doch genezing heeft het niet mogen zijn. Zooals ik U reeds schreef, pijn heeft zij nooit gehad, ook geen benauwdheden, en haar stemming was altijd hoopvol, lief en geduldig. Tot op het laatst toe heeft zij gedacht, dat zij beter zou worden. Zij wist, dat zij zich goed moest blijven voeden; zóó sterk was haar wilskracht, dat ik haar des middags om twee uur nog een bord met kippensoep heb ingegeven; de laatste dagen beefde haar hand zóó erg, dat ik het haar ingaf. Daarna vroeg zij nog om ossenvleesch met wat saus, en heeft dat, fijn gesneden, ook rechtopgezeten, op den rand van haar bed, geheel opgegeten, en daarna nog een halven sinaasappel. Dienzelfden laatsten dag, had zij het aantal glazen melk, dat zij dronk, van drie tot vier gebracht, en steeds moest er een glas melk gereed staan. Zóó heft zij tot het laatste toe gestreden, om te leven, doch gelukkig heeft zij niet gevoeld of geweten, dat de dood toen reeds zoo dicht nabij was. Die heeft haar plotseling wegge­rukt, en daardoor....geleden heeft zij niet.
Welk had zij in de laatste dagen reeds dikwijls droom­beelden, of wat zijzelf hallucinaties noemde. Zóó had zij den laatste n nacht en dag aldoor een hevige angst voor den dok­ter, niet met bewustzijn, doch als schrikbeeld, om dat zij vreesde, dat hij ons van elkander wilde scheiden. En het was toen om 1 uur van haar sterfdag, dat zij tot mij zeide: Dirk, heb je het gehoord? ik heb tegen den dokter gezegd, wanneer twee menschen zoo innig van elkander houden , en zoo innig gelukkig met elkander zijn als wij, dan komt alles terecht, en kan hij ons niet scheiden.
Ook tegen Mies Koopmans, die mij gedurende het schrijven van dien brief aan U afloste, heeft zij dikwijls gezegd, hoe innig gelukkig zij in haar huwelijk was, en hoe zij het hoog­ste geluk daarin gekend had. Tegen mij, had zij dat al vroeger gezegd, dat zij altijd spijt gevoeld had, dat wij niet eerder getrouwd waren, dat dit niet zoo heeft mogen zijn.
Dienzelfden middag heeft zij met Mies ook over U gespro­ken, dat zij U zoo liefhad en vereerde, en kort daarop sprak zij weder, en dat kan met niemand anders dan met U geweest zijn, en zeide: Ja, ik ben te Menado zwaar ziek geweest (zóó ongeveer) en dat ik beter ben geworden, heb ik te danken aan mijn man, die mij opgepast heeft, die man, altijd even lief en zacht, altijd even kalm en bedaard, altijd even gewillig, heeft mij nooit verlaten.
Zoo ongeveer waren deze woorden.
Ik schrijf ze neder, niet uit zelfverheffing, maar tot troost voor mijn ziel, uit dankbaarheid, dat ik haar laatste levensdagen zoo heb mogen verlichten. Maar des te erger bruischt mijn smart dan weer op, als ik denk, hoe sterk de drang tot leven nog was, en hoe zij zelf aan scheiden niet dacht. Reeds vroeger in de ziekte had zij geklaagd nu niets voor het gezin te kunnen zijn of te doen, en zeide: Wacht maar, als ik beter ben, zal ik voor jelui een engel zijn......En nu...
Eens vroeg zij mij, of ik niet eens naar kantoor moest, of ik maar alles in den steek kon laten, en toen ik haar antwoordde, dat ik nu volkomen vacantie had genomen, en niets anders te doen had, dan voor haar te zorgen, dan zei zij: Ja, als een deVries wat op zich neemt, dan kan men van hem opaan. Ik hoop dat bij onze zonen dit woord op later leeftijd in hun geheugen geprent zal worden.
Een uitdrukking, die ook treffend was, toen zij hier op Sario ons huis bedoelde, was: ons lief, aristocratisch huisje; voor mij een bewijs, dat hare woning hier geheel naar haar zin geweest is, en een dierbare herinnering.
U weet, dat zij zulke aardige woorden kon gebruiken; zoo heeft Mies gehoord, dat zij, toen zij met hare gedachten met Klein Broertje bezig was, hem telkens, "mijn pap-boertje" noemde; hieruit spreekt de weemoed, dat zij hem, bij het begin harer ziekte, niet meer zelf kon helpen, en dat hij zich met boeboer (pap) moest behelpen. Toch heb ik haar nog dik­wijls kunnen overtuigen, wat zij ook met volkomen bewustzijn geweten heeft, dat ook de kunstmatige voeding heerlijk bij hem aan­sloeg.
Veel heeft zij op het laatst ook om Jet gevraagd, vooral, om haar iets over het huishouden of zoo op te dragen. Op dit punt waren hare gedachten echter in de laatste dagen nooit meer helder. Zij wist, dat Jet weer terug zou komen, maar op het laatst dacht zij, dat Jet er al was, of liever, dat zij nooit was weggegaan. Dit moet voor Jet een treurig bewustzijn wezen, maar toen zij wegging, was Lotje nog niet bepaald ziek, alleen wat zenuwachtig en koortsig, maar hoe gaarne wij ook hadden, dat Jet bleef, en hoe duidelijk wij haar dat hebben alten blijken, zij zeide, niet langer te kunnen blij­ven. Had ik het flauwste vermoeden gehad, dat ons zulk eene ziekte boven het hoofd hing, dan had ik haar toch gepersua­deerd, te blijven, maar wie had dat kunnen denken?......
Vandaag over acht dagen kan zij er zijn, en kan ik niet den­ken, dat zij aan mijn dringend telegram geen gehoor zal geven.
Voor Cato mag het eene groote geruststelling zijn, dat Lotje haar brief nog met bewustzijn heeft ontvangen; het had ook géén boot later moeten zijn.

6 November

Vanochtend gaat er een directe boot naar Singapore, en maak ik daarvan gebruik, daar ik wensch, dat U dezen zoo spoedig mogelijk zult ontvangen. De communicaties, die voor familie en vrienden bestemd zijn, kunnen echter eerst over eenige dagen per gewone boot verzonden worden.
Wat mij nu ook zoo treft, dat is, dat bij het verwachten van onze jongste Lotje zelf nooit naar een meisje verlangd heeft; zij hoopte voor U en voor mij, dat het een meisje zou zijn, maar zelf had zij liever een jongen. Nu ben ik innig dankbaar, dat onze kinderen drie zonen zijn; ik kan, vooral op later leeftijd, veel meer de vriend en vertrouwde van mijn jongens zijn, dan wanneer het meisjes waren, en als ik mijn Gerardje aanzie, dat vannacht weer zoo heerlijk geslapen heeft, en zoo tevreden en vriendelijk is wakker geworden, word ik minder weemoedig gestemd, dan wanneer het een meisje was geweest.
Ook komt mij telkens het treffende voor de geest, dat in de familie van Lotje Vader, Moeder, broeder en zuster allen vroeg gestorven zijn. Wat is dat voor een fatum, dat op die familie rust? en toch bestaat er geen erfelijke ziekte onder hen, en staat elk geval op zichzelf. Doch onverbiddelijk worden zij, op middelbaren leeftijd gekomen, in de kracht van het leven weggerukt. Heeft het dan zoo moeten zijn?......
En nu nog een woord over hare laatste rustplaats. Zij rust hier in onzen eigen tuin op Sario, waar wij zoo gelukkig geweest zijn, en waar onze kinderen geboren zijn, achter in den tuin, op een heel mooi en stil plekje, in de schaduw van een hoogen waringinboom, omringd door mooie boomen. Al wordt bij ons vertrek de tuin verkocht, die plek wordt er afgenomen, en blijft mijn eigendom. Zij zal in ons bezit blijven van vader op zoon, en steeds zorgvuldig onderhouden worden. Zoo lang mijn zaak hier blijft bestaan, zijn hier ook betrouwbare personen aanwezig, aan wie ik het onderhoud kan opdragen. Een eenvoudig grafmonument zal spoedig worden opgericht. En als later mijn zonen volwassen zijn, dan zalk hun eerste reis zijn eene bedevaart naar de plek waar hunne moeder rust, en waar zij het levenslicht aanschouwden.



Sario 8 November 1900
Lieve Beste Moeder,

Er wordt mij maar eene korte spanne tijds gelaten, daar ik eerst nu verneem, dat de boot straks reeds vertrekt.
Eergisteren verzond ik via Singapore mijn uitvoerig schrijven. Eerst met deze boot verzend ik het verpletterende telegram, met opzet, omdat dan de tusschenruimte tusschen het ontvangen van telegram en brief voor U niet zoo groot is. Ook ben ik ertoe overgegaan eene communicatie te laten drukken, en heb die met deze boot aan familie en vrienden verzonden. In de Indische couranten heb ik eene advertentie geplaatst; hoe het daarmede moet in de Hollandsche bladen, laat ik aan U over.
Voor rouwbezoeken heb ik bedankt; ik ben niet in staat, die te ontvangen; alleen de intime vrienden komen mij geregeld bezoeken.
Jet kan eerst Maandag den 12en komen en zal het mij een groote rust zijn, als zij er is, met het oog op de kinderen.
Die kinderen zijn engelen, en is het werkelijk, alsof zij hun best doen-hoe weinig besef zij van alles hebben- door liefheid en aanhankelijkheid mij te troosten. Physiek kom ik meer en meer tot kalmte, en de natuur herneemt hare eischen; daarmede komt ook tevens, na het bedwelmende van den slag, eene diepe neerslachtigheid. Zaken van allerlei aard eischen echter thans mijn toewijding, en daar ik zoo spoedig mogelijk gereed wil zijn, om van hier te kunnen vertrekken, moet ik al mijn krachten inspannen.
In mijn overdenkingen heerscht diepe smart, maar ze zijn vervuld met schoone herinneringen. Zoo troostte mij nog pas het idee aan de groote oprechtheid, die steeds tusschen Lotje en mij bestaan heeft. Er is, geloof ik, geen bladzij in ons beider leven, die niet open voor ons heeft gelegen, en nooit hebben wij iets voor elkander verzwegen. Dit alles geeft troost, en toch....en toch.... waarom moet dit alles zoo opeens worden afgesneden.
Zoodra Jet er is, hoop ik U uitvoeriger te schrijven. Ik ben den geheelen dag bezig geweest met het verzenden van de circulaires, en dacht, dat er nog lang geen postsluiting zou zijn. Eene innige omhelzing van de kinderen en Uw liefh. zoon
Dirk.
********


Menado 13 November 1900

Lieve beste Moeder,

Tot mijn groote geruststelling kan ik U mededeelen, dat Jet hier gisteren is aangekomen. Zij had op Makassar nog vrij goede berichten gekregen, en eerst kort voor Menado de ver­pletterende tijding door een brief van Koopmans vernomen. U kunt begrijpen, hoe vreeselijk, ook voor haar deze terugkeer op Sario was; zij, die zooveel van Lotje gehouden heeft; te laat.... en Lotje, die de laatste dagen zoo dikwijls gevraagd heeft, of Jet al gekomen was. Nooit heb ik zóó het onmensche­lijke gevoeld van die afzondering, waarin we hier verkeeren, van die absolute afsluiting van de buitenwereld, als de boot eenmaal vertrokken is.
De kinderen waren erg blij, dat Tante Jet weer teruggeko­men was, en toonden dat ook levendig; kinderen weten niet en begrijpen niet wat droefheid is, en dat is maar goed ook, want daardoor dwingen ze de ouderen, om die maar voor zichzelf te houden, hoe moeilijk dat ook dikwijls valt.
Ik ben natuurlijk ook erg blij, dat er voor de kinderen nu zoo'n uitstekende zorg is, in de eerste plaats voor Klein Broertje, hoe schattig, lief en zoet dat kind ook is, en hoe prachtig hij gedijdt. Jet was er ook over uit, wat een mooi en stevig kind het is, en hoe hij in dien tijd (ze is juist twee maanden weggeweest) is bij gekomen. Ook vooral voor Ferry, omdat dat lieve kind zoo'n behoefte heeft, eens aangehaald te worden, en voornamelijk omdat hij met zijn voeding zoo eigen­aardig is (hoofdzaak nog melk) en daar voortdurend op gelet moet worden. Dideman is zóó kerngezond, en eet zoo stevig, dat hij op dat punt geheel geen zorg geeft, maar al lijkt hij in mijn oog nu al een groote jongen, hij kan nog geen oogenblik zonder toezicht. Dat is er nu op het oogenblik, gelukkig.
Morgen wordt het al veertien dagen. Dien tijd heb ik hier in den tuin met mijne kinderen nagenoeg in geheele afzon­dering doorgebracht. Vanochtend ga ik voor het eerst weer naar kan­toor. Alleen enkele goede vrienden, Koopmans en Alting, kwamen in dien tijd eens aan, vooral Mevr., Koopmans, die voor de kinderen steeds vol liefde en zorg was. Die tijd van rust, en toch drukte door de zorg voor de kinderen, heeft mijn gestel wel goedgedaan, en gekalmeerd; aan den anderen kant komt nu veel smartelijks eerst aan, nu ik weder tot het gewone leven moet terugkeeren. In oogenblikken van erge droefheid was het mij een groote troost een oogenblik achter u in den tuin bij het graf van Lotje te gaan, zoo mooi rustig en stil. Ook de kinderen hebben niets geen vrees daarvoor, dikwijls hebben wij bloemen gebracht en dat vinden zij zoo mooi....
Gisterenavond ontving ik Uw brief van 4 October, er zullen nog meerdere moeten volgen, die nog het antwoord zijn op brieven vol opgewektheid van ons, en ook dat moet ik nog doormaken. Vooral tegen de brieven, die wij naar aanleiding van de gezonden portretten zullen krijgen, zie ik op, maar ver is nog zooveel, dat mij telkens aan de verschrikkelijke werke­lijkheid zal herinneren, dat ik mij daartegen maar moet wape­nen.
Gisteren ontving ik ook een brief van onze agenten in Singapore, dat zij op den grootsten steamer, die in Mei van­daar vertrekt, de noodige ruimte voor ons besproken hebben. Of dit die van de 1e of de 2e helft zal zijn, konden zij nog niet opgeven. Volgens mijne berekening zou het vertrek dan 6 of 20 Mei van Singapore zijn, en 23 dagen later in Genua. Ik durf nog niet tot een vroeger vertrek besluiten, hoe gaarne ik dit ook zou willen, want ik ben veel te bang, dat de plotselinge overgang tot een guur klimaat voor onzen lieven Gerard nadee­lig zou kunnen zijn. Ik ben in dezen nog niet gedecideerd, doch ik geloof niet, dat ik het zal wagen.
Onnoodig U te zeggen dat mijne gedachten veel naar U, naar Hanna en Jettie, naar broer en zusters en familie, dwa­len, en dat ik met de kinderen veel over U allen spreek. Ze zijn dan ook zoo vol over de reis naar Holland, en alles wat hun daar aan liefde en hartelijkheid te wachten staat, dat ook zij vol verlangen zijn.
Het idee, dat Hanna spoedig hare vrijheid terugkrijgt, geeft mij veel rust; hoewel ik er mijn gedachten nog niet toe kan krijgen, om zich met de toekomst in details bezig te houden, is het toch een gerust idee, dat er onder hen, die ons in liefde zullen ontvangen, ook Hanna is, die over haar tijd nog de vrije beschikking heeft.
Later schrijf ik nog wel, hoe mijne gedachten zich rege­len. Voorlopig is de verlangst het sterkst, om in mijn eigen ouderlijk huis zoo mogelijk in te trekken. Dat mijn verlangst naar Amsterdam en om daar te gaan wonen, nu nog sterker dan ooit wordt, behoef ik wel niet te zeggen; het buitenleven anders dan in den zomer om den kinderen, heeft alle aantrekke­lijkheid voor mij verloren.
Didi komt naast mij staan en geeft op deze brief veel zoentje aan Opoe, die ik met alle geweld moet teekenen. Nu ga ik naar kantoor. Over eenige dagen kunt U weer een brief ver­wachten, daar deze de lange route maakt.
Uw liefh. zoon\
Dirk.
********************

Sario, 24 November 1900.


Mijn lieve beste Moeder,

Sinds mijn laatsten brief is het leven uiterlijk weder in hoofdzaak tot den gewonen gang van zaken teruggekeerd; overdag ga ik naar mijn werk in de stad, thuis zorgt Jet voor de kinderen, en die spelen lief als gewoonlijk, onbewust van droefheid en leed, onbewust van hetgeen anderen wel en zij niet meer bezitten.. Dat is voor mij juist het moeilijke, het innig smartelijke, van nu, dat het leven daarbuiten weder gewoon zijn gang gaat, eigenlijk alsof er niets gebeurd is, en dat mijn maatschappelijke werkkring van mij eischt, dat ik mijn plaats weder inneem, evengoed als te voren. Dat kost mij ontzettend veel inspanning. Vooral het begin van den dag, dat wakker worden en opstaan, dat telkens opnieuw tot besef komen van de vreeselijke werkelijkheid, is zwaar, dan komen echter de kinderen, en die laten mij den tijd niet, toe te geven aan mijn droefheid. Het is nu mijn levensdoel, reeds nu, en later in Holland des te meer, den band tusschen hen en het ouder­lijk huis zoo sterk te maken, als maar kan, de aantrekkings­kracht ervan voor hen zoo groot mogelijk te maken, en hun al is het maar enigszins, trachten te vergoeden, alles wat zij moeten missen. Dat ik daarbij mag rekenen op Uw steun, en van mijn zusters, daarvan ben ik zeker. Hoe de oplossing van al die vragen in Holland zal zijn, is nu nog niet te zeggen. Ik ben dankbaar, dat er in Holland vele harten liefderijk voor ons kloppen. Ook ben ik dankbaar dat juist nu Hanna hare vrijheid terugkrijgt, en dat geeft mijn gevoel een groote rust, dat er dadelijk na aankomst iemand is, die met liefde de zorg voor Klein Broertje , dien engel van een Gerard, op zich kan nemen. Dit kind is het liefste, het gezondste en het mooiste, dat wij nog gehad hebben. Altijd even lief lachend, nooit huilend, altijd tevreden, 's nachts nooit lastig, is het een vreugde voor zijn omgeving. Toch kan ik het bijna nog niet zonder tranen in de oogen aanzien. Hoe is het toch moge­lijk, dat de moeder van zulk een ingezond en heerlijk kind, die noch vóór noch na de bevalling daarvan eenige nadeelige gevolgen onder­vonden heeft, zóó plotseling werd weggerukt? en bij zulk een groote levenskracht en levenslust? Dikwijls wordt mij voorge­houden, dat het voor mij zoo'n groote troost is, dat ik drie zulke lieve kinderen heb. Dat weet ik wel, maar juist dat is voor mij de groote smart, dat dit geluk nu voor mij alleen is, en dat Lotje, die zulk een voortreffelijke moeder was, daarin niet kan deelen.
Ik weet dat ik groote reden tot dankbaarheid heb. Ik heb niet alleen het meisje, dat het ideaal mijner jongelingsdroom­en was, mogen verwerven, maar als vrouw heb ik hare liefde bezeten zooals weinig mannen te beurt valt, wij hebben elkan­der liefgehad met innige liefde, en ik heb het geluk gehad nog kort voor haar dood uit haar eigen mond nog te mogen hooren, hoe gelukkig we met elkander waren. Dat ik dit heb mogen beleven, is meer waard dan schatten, is iets, dat vele ande­ren, ook bij een lang en veelbewogen leven, nooit bereiken. Maar als ik dat zoo bij mij zelve herhaal, dan komt altijd weder de vraag op: maar waarom moet dat dan alles nu uit zijn? Waarom twee menschen, die elkander zoo goed begrepen niet alleen, en elkander zoo innig liefhadden, gescheiden? Waarom, waar er op de wereld zoo vele, op zijn minst genomen, onverschillige huwelijken zijn, juist een huwelijk dat boven alles gelukkig was, zoo wreed verstoord?
Zo gaan mijne gedachten en keeren telkens weder tot hetzelfde punt terug. Wat mij rust geeft, is een woord, mij door U (in 1891 reeds vroeger onder moeilijke omstandigheden toegesproken, en wel: Let toch het eerst op Uw naastbij lig­gende plicht. Dat is de zorg voor de kinderen in het alge­meen, en in het bizonder: te zorgen dat wij zoo spoedig moge­lijk van hier kunnen vertrekken, en dat vóór dien tijd alle zaken zoo goed mogelijk geregeld worden. Want nu nog minder dan vroeger wensch ik ooit weder in dit land terug te komen. Dit geeft mij veel werk, niet alleen in de zaak, waar nog vele gewichtige zaken vóór mijn vertrek te regelen zijn, maar ook bij de regeling der nalatenschap, daar ik hier in Indië met de Wees­kamer, als toeziende voogd van de kinderen, heb te maken, aan welke bemoeienis ik gelukkig in Holland onttrokken ben.
Dankbaar ben ik voor de hulp van Jet in deze moeilijke dagen; zij is zoo kalm en rustig, en gaat zoo stilletjes haar weg. Vooral dat opredderen en inpakken (wat maar enigszins kan gaat mede) is een droevig werk. Vroeger was het houden van een vendutie mij onverschillig, zelfs aangenaam, nu voel ik, dat het mij veel zal kosten van zoo vele dierbare herinne­ringen afscheid te nemen.
Jet zorgt uitstekend voor de kinderen. Nog meer dan het kleintje -dat altijd tevreden is en onder alle omstandigheden zijne geregelde gewoonten blijft behouden- heeft ferry be­hoefte aan die zorg, omdat dit een kind is, dat men moet kennen en veel van houden, om het met takt te behandelen. Hij was steeds ons "zorgenkind", wel goed gezond, maar op het oog de delicate van de drie, en dan die zonderlinge manier van zich voeden, dikwijls hollen of stilstaan. Gelukkig was hij vroeger al het lievelingetje van tante Jet, en die weet pre­cies, hoe men met hem moet omspringen. Soms uitgelaten vrool­ijk, door het dolle heen en eigenlijk bepaald stout, kan hij op andere tijden weder iets stils, melancholieks, over zich hebben, dat hij behoefte heeft eens goed vertroeteld te wor­den. Nu b.v. is hij weer een beetje verkouden, door de kente­ring hebben alle kinderen last van verkoudheid, doch Ferry toch weer het eerst. Gisteren avond hebben wij hem ingesmeerd met dat Engelsche middeltje van U, en ik hoor hem nu zoo goed als niet meer hoesten.
Ook om hem, en natuurlijk het meest om het kleintje, durf ik niet vóór einde Mei of begin Juni in Holland te komen. Ik blijf dus bij dezelfde boot van Singapore, maar wel hoop ik eerder van hier weg te kunnen, en dan zoolang bij onze familie op Java te blijven.
Didi heeft een heerlijk gelijkmatig opgeruimd tempera­ment, altijd optimist. Hij is voor jij al zoo verstandig, en zoo hartelijk, dat ik er niet dankbaar genoeg voor kan zijn. Wij slapen in dezelfde kamer, de twee jongsten bij tante Jet. Menig aardig trekje in zijn karakter vertroost mij dikwijls in mijn droefheid. In het begin vroeg hij dikwijls, om naar Mevr. Alting te gaan spelen, omdat daar vele kinderen zijn, en het er vroolijk is. Maar toen ik hem zei, dat hij mij bedroefd maakte, door aldaar van huis weg te willen, heeft hij dat zóó goed begrepen, dat hij er heelemaal niet meer om vraagt, en ik hem nu zelf van tijd tot tijd zendt. Nu komt hij bij mij staan en zegt: Didi is het liefste altijd thuis bij Papa, want hier vindt Didi het zóó prettig. (Wel komt er dan meestal bij, omdat Didi nu zoo'n groote schommel heeft, een hartewensch van hem, maar zóó zijn kinderen nu eenmaal, onbewuste en daarom toch lieve egoïstjes). Maar toch doet het mij goed, dat hij mij dikwijls zoo gauw en zoo goed begrijpt. Hij heeft tegen­over anderen een heel gelukkige eigenschap: de vrees om te mishagen (zonder de zucht om te behagen) en dat is een groote steun bij de opvoeding.
Mijn wensch blijft, om de zomermaanden in Bussum door te brengen, als overgang voor de kinderen tot het stadsleven. Ik hoop dan, dat wij met U en Hanna en Jettie daar samen kunnen wonen, liever niet op Sario, daar die naam mij te pijnlijk is. Het zou dus misschien het best zijn, dat te blijven verhuren, en voor mei-november een ruimere gelegenheid te huren, waar ik met de kinderen bij U en de zusters kan intrekken, ergens waar de kinderen goed van de buitenlucht kunnen genieten. Ik laat alles echter geheel aan U, in overleg met Gerard, over, en dat zal wel goed geregeld worden. Denkt U er echter om, dat wij niet buiten een badkamer kunnen.
Hoe wij 't dan later in Amsterdam regelen, zullen wij daar wel zien.
Veel steun ondervind ik van de goede vrienden hier, vooral van Koopmans, stil, zich weinig uitend, maar toch vol takt. Overmorgen wordt Pirsch hier met zijn jonge vrouw ver­wacht; ik zie wel erg daartegen op. Nu lieve Moeder, sluit ik., Vele zoentjes van de kinderen en eene omhelzing
van Uw zoon
Dirk.

******


Sario, 8 Decb. 1900


Lieve beste Moeder,

Innig dankbaar ben ik voor Uw telegram van 18 November, dat ik hier den 30en ontving. Zooals altijd hebt U hier ineens het juiste woord getroffen, één enkel woord, en dat toch een wereld van beteekenis in zich bevat. Het heeft mij innig aangegrepen, en toch zoo goed gedaan, en dan vooral de gedach­te, dat wij thans in gedachten bij elkander zijn, dat de vreeselijke tijding U bereikt heeft, en dat U weet, wat ik moet lijden, en dat U met mij medeleeft.
De ontvangst van het telegram veroorzaakte bij mij een groote ontroering, die mij echter toch weldadig aandeed; het is geen oogenblik uit mijn gedachten, en dikwijls herhaal ik het bij mijzelf. Ja, moedhouden, ik weet, het moet, en ik zal het ook, om de kinderen, want die vereischen nog zoo oneindig veel zorg en liefde, en ze zullen op mij kunnen rekenen. Zoolang zij om me heen zijn, zorgen ze wel, dat ze mij bezig houden, en dat is gelukkig ook; maar er is thans in mijn leven zoo menig, menig oogenblik van eenzaamheid, dat ik alleen ben met mijn gedachten, en dat is dikwijls zoo moeilijk, om door te maken. Hoe meer het gewone, dagelijksche leven, en de zaken, mij weer in beslag nemen, hoe smartelijker het mij dikwijls valt. Deelneming ondervind ik genoeg, maar hoe weini­gen begrijpen, dat het mij juist een behoefte is, om veel over mijn lieve vrouw te spreken; de meesten vermijden angstvallig dit onderwerp, en trachten mij afleiding te geven, door over allerlei andere dingen te praten.
Van de week ben ik eindelijk naar Tondano geweest, naar het Koffieland; het was hoogst noodzakelijk. Dat weggaan, en vooral dat thuiskomen, was een moeilijk ding om door te maken. Ik had echter Didi medegenomen, die dat heerlijk vond, en ook voor mij een heerlijk reiskameraadje was. Door de reis heeft hij een roodverbrand kleurtje gekregen, dat hem erg goed staat. En dan zijn mooie krulletjes, die echter niet zoo blond meer zijn, maar mooi lichtbruin beginnen te worden. Hij werd op Tondano dan ook erg bewonderd, zoo'n engel van een kind.
Hoe vurig verlang ik van hier weg te komen, maar waar moet ik heen? Op Tondano ontmoette ik nog een dame, die eens in Maart met kleine kinderen in Holland was gekomen, en erg veel misère had ondervonden. Ik kan en mag niet eerder dan Mei uit Indië vertrekken; wel kan ik enige tijd op Java blijven, bij de familie Swaab b.v. maar toch niet zóó lang, om nu al weg te kunnen gaan. Ik moet het dus nog maar zien uit te houden, hoe zwaar het mij valt. Ook voor de zaken -die tref­fende tegenstelling, voorspoediger gaan dan ooit, zoodat wij het mooiste jaar maken, dat wij nog gehad hebben- is het beter, wanneer ik eerst in het voorjaar van hier ga.
Jet gaat kalm en in stilte haar weg, en is druk bezig met de uitrusting voor de kinderen; er komt natuurlijk heel wat kijken. Zij weet, hoe Lotje het had willen hebben, en zoo wordt Haar wensch zoo veel mogelijk in alles geëerbiedigd. Af en toe wordt er wat ingepakt en opgeredderd, maar dat pakt mij erg aan, en dat kan ik niet lang achtereen doen. Menige klei­nigheid, menige dierbare herinnering ligt al goed bewaard in de kisten, en als wij naderhand in Amsterdam ons huis in Amsterdam hebben betrokken, dan zullen dat heilige herinnerin­gen zijn.
Heedenochtend, juist nu hij 7 maanden oud is, heb ik het eerste tandje van Gerardje ontdekt. U begrijpt hoe blij wij daarmede zijn, niet het minste Tante Jet, die voor dezen kleine schat vol liefde en zorg is. Het is zeker vannacht in stilte doorgekomen; hij is er helemaal niet onlekker van geweest, en even lief en tevreden als altijd.
Wij zijn nu in het begin van den regentijd,m guur weder, met veel regen en wind. Ferry heeft -natuurlijk hij weer het eerst en het meest- een flinke verkoudheid te pakken gehad; gelukkig heft hij het ergste achter den rug, en zit het hem nu nog in zijn neus. Nu komt, geloof ik, Didi aan de beurt. Kleine Gerardje heeft een paar dagen een druipneusje gehad, maar dat is alweer over. Het geheele dienstpersoneel was ook al verkouden, en Jet was gisteren ook al aan den gang. Het moeilijkste is, de kinderen hier binnenshuis te houden,m maar dat moet toch, dan komt het vanzelf weer terecht. Uw Engelsch middel heeft weer goeden dienst gedaan. Vader Buys is van Talisse gekomen, een dag of 14 geleden, en is onder behande­ling van den dokter; hij heft iets aan de nieren, en moet rust houden.
U kunt niet begrijpen, hoe al die kleinere en grootere ongesteldheden mij agiteeren; ik kan er op het oogenblik helemaal niet tegen, en het kost mij enorm veel moeite, erbij geheel kalm te blijven. Ik wilde, dat ik eens een heelen tijd niet van ziekte, medicijnen, of dokter hoefde te hooren,.
De familie Carpentier Alting is overgeplaatst naar Bata­via, en gaan al over 14 dagen weg; dat is voor ons een groot verlies; ik wilde, dat ik al mee kon gaan.
Pirsch is met zijn jonge vrouw met de vorige boot aange­komen; de ontmoeting kostte mij veel; zij wekte bij mij zóó vele herinneringen op.
Nu, lieve Moeder, moet ik het voor het oogenblik er bij laten. Vele innige omhelzingen van Uwe kleinkinderen + uwen zoon.
********



Sario, 10 Decb. 1900


Lieve beste Moeder,

Eergisteren zond ik reeds een brief aan U naar de post, daar de aangeteekende brieven vooruit bezorgd moesten worden. Die haast was echter niet noodig, want de boot is nog niet gekomen, en heb ik dus gelegenheid nog wat van ons te laten hooren.
We maken het allen gelukkig goed. Lief Gerardje is trotsch op zijn eersten tand, en knabbelt nu nog harder op alles wat hij maar krijgen kan. Altijd is dat kind in zijn humeur, en zoodra als hij maar even geroepen wordt, of een goeden kennis ziet, begint hij dadelijk te lachen. Ik weet niet, of ik U al geschreven heb, dat hij er nu ook een beetje boeboer bij krijgt; de melkvoeding bekomt hem anders uitste­kend, maar één keer op een nacht wordt hij wakker voor een slokje. Op het oogenblik spelen ze met hun drieën in de saboe­wa, (priëeltje) het is heerlijk zacht weder. Ferry is zijne verkoudheid voor de grootste helft te boven; het zit hem nu nog het meeste in zijn neus, maar dat zal ook wel uitslijten. Bij Didi blijft het bij eene gewone hoestverkoudendheid, die ook al minder wordt; wij hebben er gisteren avond wat van dat Engelsche middel opgesmeerd en vannacht heb ik hem heelemaal niet gehoord. Dat helpt altijd heerlijk. Ook Tante Jet is verkouden, en het dienstpersoneel ook; zoo gaat het nu meest­al bij het begin van den regentijd. Papa en Klein Broertje span­nen nog den kroon.
Het dagelijksche onderwerp van gesprek met de kinderen is natuurlijk de reis naar Holland, en alles wat hun daar te wachten staat, en is hun verlangst naar Opoe en de vele Tantes en familieleden al bijna even sterk als van hun vader. Ik kan U niet zeggen,, hoe vurig ik verlang van hier weg te komen; maar waar moet ik blijven, als ik toch niet om de kinderen eerder dan Mei in Holland kan komen? Dien tijd moeten we nu nog maar zien door te komen; er is trouwens ook nog veel te doen. Jet gaat kalm en in stilte haar weg met de uitrusting voor de kinderen; onze oude trouwen Leentje, U weet we onze eerste dienstbode (die Lotje altijd, zoo aardig als zij zoo iets zeggen kon, Kortbeentje, noemde) is al eenigen tijd teruggekomen, en helpt nu mede naaien. Voor mij is er ook nog veel te doen, en in mijn eersten brief heb ik U al ge­schreven, dat een hoognoodige reis naar Tondano (massarong) gelukkig achter den rug is.
Gisteren-Zondagochtend- hebben de kinderen en ik weder bloemen gebracht naar het graf achter in den tuin, dat mooie stille plekje, het symbool van rust en vrede. Het is altijd een aangrijpende gang, en toch doet het mij goed, ook omdat de kinderen dáárvoor wel gevoel hebben, en mij, als de bloemen geplukt worden, vragen, of we weder bloemen naar Mama mogen brengen. Anders hebben ze nog zoo bitter weinig besef, wat er eigenlijk gebeurd is. Zelfs Didi, die toch telkens nog over mama spreekt, begrijpt het eigenlijk niet. Kinderen leven bij den dag, zijn wezens van het heden.....en dat is gelukkig voor hen ook..... Aan ons de plicht dat heden voor hen zoo gelukkig mogelijk te maken. Als ze ouder zijn, hoop ik later veel met hun over hunne Moeder te spreken, en Haar in ons hart, ons huis en onzen geest te laten leven....
U begrijpt dat Hanna in mijne gedachten een voorname plaats blijft innemen. Het kleintje heeft ook dan nog zóó veel voortdurende zorg noodig, dat er iemand moet zijn, die er zich geheel aan kan wijden, en is het voor mij ten minste een rustig idée, dat Hanna tegen dien tijd, zooals we hopen, geheel haar eigen baas zal zijn. Wat er over de toekomst beslist zalk worden, weet ik zelf nog niet, maar de gedachte aan Hanna geeft mij thans reeds rust.
Hoe het op de mailreis moet gaan, weet ik zelf nog niet. Tot en op Java heb ik hulp, en dan zal ik wel verder zien. Kan ik een geschikte dame of juffrouw krijgen voor de reis naar Europa, wat misschien wel mogelijk is, dan denk ik daar wel over. Dit alles is echter van later zorg, als ik maar eerst van hier weg ben; hoe verlang ik daarnaar.
Het vrouwtje van Pirsch is een aardig, eenvoudig, harte­lijk persoontje, die zich in alles heel gauw weet te schikken. Ook de kinderen van p. zijn haar blijkbaar medegevallen. Hij schijnt het bepaald goed getroffen te hebben.
Nu, lieve Moeder, moet deze weg. U krijgt tegelijk hier­mede een anderen brief aangeteekend; met vele hartelijke omhelzingen van de kinderen,
Uw liefh, zoon
Dirk.
**********

Sario, 13 Decb. 1900.

Mijn lieve beste Moeder,

Gisteren ontving ik Uw brief van 30 October en dien van Lot van 21 October. Het ontvangen dezer brieven die het ant­woord zijn op de laatste portretten, is voor mij een aangrij­pende emotie, en meer dan ooit treft mij dan het gevoel van zóó vele verloren illusies. Innig dankbaar ben ik echter dat ik Uw telegram reeds eerder ontvangen; ik gevoel mij daardoor in den geest met U verenigd, en weet, dat U met mij mede leeft. Als ooit het wreede van zoo'n verre afstand gevoeld is gewor­den, dan is het wel nu. Nog één boot en dan krijg ik Uwen brief. Het zal mij erg aangrijpen, maar heel veel goed doen ook. Met deze boot ontving ik van Java reeds tal van brieven en betuigingen van deelneming, waaronder van menschen, vaan wie ik in jaren niets gehoord had; ik had slechts aan familie en enkele kennissen de bekendmaking gezonden, maar velen die het in de krant gelezen hadden, gevoelden behoefte, mij een blijk van deelneming te geven. Veel van eenvoudige menschen, en dit doet mij goed aan het hart, hoewel ik het wel wist, hoe bemind Lotje was, juist onder menschen, eenvoudig van hart. Wij wisten het wel voor elkaar, maar we hadden er nooit veel om gegeven, wat de buitenwereld er van dacht, maar nu hoor ik van zoovele kanten, hoezeer ons huwelijk gold als een toonbeeld van huiselijk geluk. Diep grijpt het lezen van al die brieven mij aan, en vele tranen heeft het mij gekost, maar toch doet dat medegevoel mij goed, en geeft mij ontspanning. Iemand, die vroeger op Menado geweest is, een onderwijzer, thans op Java, dien ik eigenlijk slechts weinig gekend heb, schreef mij een heel hartelijken brief. Ook hij stond, nu bijna 30 jaren geleden, met zijne drie kinderen, waarvan de oudste toen zoo oud was als onze Didi, bij het doodsbed zijner echtgenoote, hunne Moeder. "Wat al illusies nam ze met zich! Hoe geheel anders werd mijne toekomst, dan ik mij die had gedroomd aan hare zijde. Alleen 't bewustzijn nu de dubbele taak te hebben Vader en Moeder beide te zijn, hield me staan­de. Moge 't ook U gegeven worden uit de liefde voor Uwe kinde­ren en de , hoewel in den beginne smartelijke, later weemoedi­ge, doch zoete herinneringen aan Uw verloren geluk, den steun en kracht te putten, welke gij zoozeer behoeft".
Deze eenvoudige woorden van den heer W. d'Ancona, hoofd­onderwijzer te Klaten, grijpen mij diep aan, en doen mij toch weldadig goed.
't Is waar, het geluk, dat ik gekend en het schoone, dat ik sedert ons huwelijk van het leven genoten heb, valt niet aan velen te beurt, en ik moet dankbaar zijn, dat ik van het leven een zijde gekend heb, die aan velen verborgen blijft: de edele liefde te bezitten van een edele, hoogbegaafde vrouw. Ik weet ook, dat mijne drie kinderen, die ook weder boven velen begaafd zijn, mij nog veel geluk beloven, maar telkens en telkens komt dan weder de vraag op: waarom hebben we dat niet meer samen mogen genieten.....

En nu, wat het gewone dagelijksche leven betreft. De verkoudheid van de kinderen is zoo goed als over; bij Didi was de lichte hoest, na een paar avonden inwrijven, voorbij, ook Ferry hoor ik bijna niet meer, ze hebben nu beiden een flinken druipneus. Hoewel ik mijzelf in veel opzichten weder meester ben geworden, kan ik echter niet goed, al is het maar eene kleine ongesteldheid, in mijne omgeving verdragen, en kan ik nog niet goed tegen hooren hoesten. Juist waren ze in de afgeloopen week, huisgenooten en dienstpersoneel, met hun allen tegelijk aan den gang, maar nu is het al veel minder.
De eetlust van Ferry is er ook beter door geworden. Ziethier voor heden het menu.
Vanochtend om 5 uur, toen het nog donker was, een glas melk; toen bij Papa in bed. Om 7 uur, na het opstaan, een kopje Cacao. Aan het ontbijt ± 9 uur een vrij goede portie fijn gesneden kippevleesch, een stukje gehakt, en een half eitje. Nu om 11 uur -het is nog niet later- een glas melk. Als ik dit zoo lees, valt het mij bizonder mee, n toch hebben we het idee, dat het kind niet eet! Dat komt dan ook, doordat Didi, een kind met vaste geregelde gewoonten, 's morgens strijk en zet een groote menschenbord in bouillon gekookte rijst met een eierstruifje eet, 's middags een dito rijst met gehakt en vleesch; 's avonds twee boterhammen, liefst met gelei voor de doorstraling, plus eenige kopjes cacao of melk. Monsieur Ferry houdt echter meer van variatie, en vooral, om zijn verzorgers eens wat emotie te bezorgen en af en toe eens wat in de con­tramine te zijn. Gerardje ziet er even heerlijk uit als al­tijd; hij krijgt er nu 's morgens een schoteltje boeboer bij; zijn eerste tandje is flink door. Morgen moet hij in­geënt worden; dat kan hier alleen maar gebeuren direct na aankomst van de versche stof uit Java. Met het oog op de reis is het beter, als ze het maar achter de rug hebben, en nu hij zijn eerste tandje heeft, en daarvan geen last heeft gehad, is het ook een geschikt moment. Ik vind het anders een wreed iets, dat prikken met een venijnige stof in een mollig kinde­rarmpje, maar het moet nu eenmaal, en het zal wel zoo zijn dat het goed is.
Zoo even hebben we met de kinderen dat eerste blik uitge­pakt, dat U gezonden hebt; de twee andere zijn nog niet aange­komen. Dat is altijd een grote vreugde en gejuich, als er telkens weer zoo iets moois te voorschijn komt. Ze zijn direct gaan zitten spelen met al hun schatten. Ook gerardje heeft al erg gevoel voor speelgoed, vooral voor beesten. Vooral die poes vond hij mooi, alleen gaat alles direct naar den mond. Ik wou, dat U eens kondt hooren, hoe smakelijk hij dan lachen kan; bepaald uitschateren van de pret als hij iets ziet, dat hem bevalt. Ook de andere dingen in dank ontvangen. Jet heeft destijds nog alles samen met Lotje besteld, en zoo krijgt nu alles zijne bestemming.
Met vader Buys gaat het zoetjes aan vooruit, hij heeft nu een afzonderlijk huisje betrokken, en moet voorloopig rust houden.
Mevrouw Pirsch schikt zich dapper in de nieuwe omstandig­heden. Ze hebben een huis betrokken, en zijn druk bezig met het in te richten. Het is natuurlijk voor haar een heele last, dat ze geen Maleisch kent; zoo even hoorde ik dat ze gister­avond geen eten hadden, want dat de keukenmeid opeens was weggeloopen, omdat ze toch de mevrouw niet begrijpen kon. Dat zijn de heerlijkheden van het Indische bediendenpersoneel.
Met groote belangstelling volg ik natuurlijk wat U over het huwelijk van de Koningin schrijft, vooral met het oog op Hanna. Het moest juist treffen, dat het bericht van de verlo­ving van de Koningin hier juist aankwam op den dag van de begrafenis. Behalve eene bepaald voorgeschreven militaire plechtigheid, zijn alle feestelijkheden echter uitgesteld geworden.
Nu lieve Moeder eindig ik. De kinderen zijn heel lief vanochtend, en zenden héél veel; zoentjes aan Opoe en de Tantes, en danken erg voor de mooie cadeautjes. Met een innige omhelzing
Uw liefh. zoon
\ Dirk.

Vele groten van Jet. Ferry blijft erbij, zich uit de vele tantes, meer speciaal Tante Lida toe te eigenen.

**********************************



Menado, 19 Decb. 1900.

Lieve beste Moeder,

Er is op het moment een buitengewone postgelegenheid met een Chineesche boot naar Singapore, en daarvan wil ik even gebruik maken, om U mede te deelen, dat de verkoudheidsperiode zoo goed als achter de rug is. Didi en Ferry spelen overdag weer buiten, zooals gewoonlijk, en hebben het nu in hoofdzaak in hun neus. Hoesten hoor ik ze gelukkig, zoo goed als niet meer. U zult wel vinden, dat ik over deze verkoudheden veel omslag maak. maar ik kan er nog niet goed tegen, als de kinde­ren wat mankeert. Ons kleintje maakt het even schattig en heerlijk als altijd. Zijn tand is nu al flink in de hoogte geschoten. Van het inenten is maar één klein pokje opgeko­men; hij is er helemaal niet onlekker van geweest, of zoo. Dit kind heeft de heerlijke eigenaardigheid alle buitengewone dingen zonder alteraties te kunnen doormaken. Vanochtend was Vermeu­len van Bojong op Sario, en tot mijn groote vreugde vond hij dat gerardje erg veel op Lotje begint te lijken, vooral om die mooie bruine oogen. Ik hoop vurig, dat het ook verder zóó zal doorgaan.
Met de eetlust van Ferry gaat het ook veel beter. Aan het ontbijt, eet hij, behalve zijn gewone portie kip, tegenwoor­dig ook een zacht eitje. Het kost veel geduld, maar het gaat er tenminste in. Dit kind is thans erg vaderskindje; 's mor­gens heel vroeg, komt hij al bij mij in bed, en daardoor kan het kleintje dan tevens nog wat blijven doorslapen.
Didi is stevig en opgewekt als altijd.
De familie Carpentier Alting gaat ons helaas verlaten, en vertrekt per a.s. boot naar Batavia. Dit is een groot gemis; het waren trouwen vrienden in zware tijden. Waren wij maar ook zoo ver, doch onze tijd zal ook wel komen. Ik verlang zoo erg naar U allen.
U moet dit epistel maar als een haast-briefje beschouwen; verleden week zond ik U een uitvoeriger schrijven, dat mis­schien wel tegelijk, of soms nog iets na deze aankomt. Met een hartelijke omhelzing, Uw liefh. zoon
Dirk.
*******



Sario, 27 Decb. 1900.

Mijn lieve beste Moeder,


Gelukkig kan ik U melden, dat de verkoudheden achter den rug zijn; de kinderen spelen weer buiten en worden gebaad als gewoonlijk, en zijn weer een paar keer met mij mede geweest naar Menado. Dat is voor mij gezelschap en voor hen een heele vreugde; Ferry is nog een beetje schor, doch echt beter dan eenigen tijd geleden; ik vind ook, dat hij er weer veel beter uitziet. Hij verwerkt nog altijd een behoorlijke hoeveelheid melk. Ik heb mij die verkouden-periode wel wat aangetrokken, maar na alles, wat ik doorgemaakt heb, kan ik nog niet zoo heel veel verdragen op dat punt, en vooral maakt het mij akelig om te horen hoesten. Toen begon juist de heele familie, ik zelf incluis, maar dat is nu achter den rug.
Kleine Gerard verraste ons vanochtend met zijn tweede tandje, van onderen. Ik dacht wel, dat het dezer dagen moest komen,l hij zag een beetje bleek, maar onlekker is hij er toch niet van geweest. Ook is er één flinke pok opgekomen, één groote leelijke zwarte pok op dat lieve armpje, maar die nu al gelukkig begint op te drogen. Wij mogen van geluk spreken, dat hij er zoo goed doorheen is gekomen; tijdgenooten van hem hebben het harder te verantwoorden gehad. Ook met de voeding gaat het naar wensch, behalve de melk, 's morgens een schotel­tje boeboer en 's morgens een dito pisang. Onlangs gewogen gaf dit 18 ½ pond. Hij ziet er dan ook heerlijk uit, met zijn heldere bruine oogjes. Het is niet teveel gezegd, als hij zijn grootmoeder en zijn tantes stormerderhand zal innemen, en de lieveling der familie zal worden. Altijd zoo lief en vrool­ijk. Is het niet treffend, juist ons laatste kind zoo bizonder flink en lief? Het verheugt mij natuurlijk, maar juist aan den anderen kant, vervult met mij met zoo'n diepe weemoed, dat juist bij zulk een gemakkelijk en heerlijk kind, dat voor de moeder een bron van voortdurende vreugde en trotsch gewest was, de moeder zoo plotseling werd weggerukt. Ik kan het kleintje nog altijd niet goed aanzien, zonder dat de tranen mij in de ogen komen; in menig oogenblik van eenzaamheid komen ze los, en als ik ze den vrijen loop laat, geeft mij dit ontspanning.
Veel troost heb ik in mijn twee oudste jongens, die wel zorgen, als zij over den vloer zijn, mij niet met rust te laten. Beiden verschaffen mij menig oogenblik van troost; veel spreek ik met ze over Holland, en ze worden niet moe naar alles te vragen. Met Didi spreek ik meer en meer over mama, en hoop ik zoo veel mogelijk de herinnering levendig te houden. Woensdags, den sterfdag, brengen wij bloemen naar het graf; maar dit heeft bij hem juist de voorstelling, dat Mama bij de engeltjes is, schijnt het, verzwakt.
Ik heb een eenvoudig, maar mooi grafmonument ontworpen, en de metselaars zijn er thans mede bezig. Ik zou niet gaarne van hier weggaan, vóór het voleindigd is; de zerk etc. echter moet van Soerabaia komen, en hoop ik, dit nog intijds voor mijn vertrek te kunnen afmaken. Het is een mooie, symbolische rustige plek; de omgeving is thans bijna geheel gereed, en eenige planten, die bij ons op het erf stonden, en waaraan voor ons herinneringen verbonden waren, heb ik daarheen over­geplant.
Mijn eerste werk zal zijn in Holland een levensgroot portret te laten maken van die laatste groep, om later in onze huiskamer op te hangen. Ook een van dat, waar we samen op staan, met Didi en Ferry. Dan hoop ik alle portretten, van kind af, die van Lotje bestaan, tot het laatste toe, in een album te vereenigen, en als het kan, daarvan opnieuw afdruk­ken te laten maken, in den geest van die in Gerard's gedenk­schrift, en dan ieder van onze zonen, als zij tot de jaren des onderscheids komen, een album te geven. Tot mijn groot leedwe­zen kan ik hier echter dat mooie, eerste portretje, Lotje op den schoot van hare Mama, nergens vinden; ik hoop erg, dat het nog ergens voor den dag komt, of dat anders Cato of Herman er nog een hebben. Er zullen misschien nog wel meer portretten zijn, die ik niet heb, en hoop ik die allen dan te verzamelen.
Ik weet wel, dat het bezit van de kinderen voor mij een groote troost is, en dit houd ik mijzelf dan ook gedurig voor, maar juist dat, dat ik ze alleen heb en zij niet, is de reden van mijn groote droefheid. Het diep tragische van haar leven grijpt mij zoo aan. Als jong meisje, in den bloeitijd des levens, verloor zij haar bijna afgodisch beminde Moeder. Toen volgden haar broeder, zuster, en de geestelijke dood van weder een broeder, en nu....nu het geluk weder voor haar was opge­bloeid, en wij vieren er waren voor wie zij het dierbaar­ste op aarde was, om Haar boven alles lief te hebben, wordt wreed aan alles een einde gemaakt. O, kon ik het geloof maar hebben, dat zij thans met hare Moeder verenigd is; misschien dat de tijd mij dit nog brengt......
Gelukkig voel ik mij in het idee, dat na al het leed dat zij vroeger heft doorgemaakt, ik het middel heb mogen zijn, om haar weder het hooge geluk deelachtig te doen zijn, en vooral dat ik dit, weinige uren vóór haar dood, uit haar eigen mond nogmaals heb mogen vernemen......
-------------------

Met de toebereidselen voor de reis en voor ons vertrek gaan wij geregeld voort; Jet gaat kalm en rustig haar gang, en zorgt uitstekend voor de kinderen, en voor het kleintje in het bizonder. Haar oudere zuster Lot schijnt zich in Indië niet goed te kunnen schikken, en daarom heb ik haar vrije passage aangeboden, als zij onderweg voor de kinderen wil zorgen. Met deze boot heeft Jet daarover geschreven. Lukt dit niet, dan is mij en dame op Java gerecommandeerd, die onlangs als pleegzus­ter naar Indië is gekomen, doch hier niet kan aarden, en gaarne terug wil. Heel gunstige informaties kreeg ik; ik durf het niet goed aan, de kinderen alleen aan de bedienden over te laten, en hoop mij op deze manier te redden.
Onlangs schreef U over de moeilijkheid in Bussum een pension te vinden. Dit had ik niet gedacht. Wordt het echter het beste gevonden voor ons, om in Sario in te trekken, dan zal ik mij daarover wel heenzetten. Het liefst ben ik natuur­lijk in Bussum; dicht bij U allen. De hoofdzaak is echter, dat de kinderen voor overgang, eerst gezonde buitenlucht krijgen.
Ik weet niet of ik het al geschreven heb, maar dat het vanzelf spreekt, dat Hanna, nu zij vrij komt, ook onder ons verzoek om in Genua te komen, begrepen is.
Ik zag, dat de Koningin-Moeder met 12 Maart haar nieuwe Paleis betrekken zal, en vermoed, dat Hanna's werkkring dan tevens geëindigd is.
Met vader Buys gaat het maar zóó zóó, vooruitgang is er nog weinig; ik trek mij dit geval van dezen beproefden ouden vriend erg aan. Het schijnt een langzaam beterend, eenigszins sleepend geval te worden.
Onze goede vrienden, de familie Carpentier Alting, ver­trekken met deze boot; wij hopen hen spoedig te volgen, en hen te Batavia terug te zien.
Met hartelijke en veel kusjes van de kinderen
Uw liefh.zoon
Dirk.
****************